In Amerika zijn de zogenaamde trad wives in opkomst. Zij presenteren zich expliciet als traditionele vrouwen, die keurig als maagd getrouwd zijn en een voorbeeldig seksueel huwelijksleven kennen. Daarnaast of daarbinnen zijn ook de church wives bekend, getrouwde vrome vrouwen die uiterlijk leven volgens de normen van haar gemeenschap, maar innerlijk branden van verlangen naar het onbekende, het verbodene, het zondige, naar overspelige seks. Zij zijn bereid om haar echtelijke trouw opzij te zetten om zich te schenken aan anderen. Soms -al dan niet met hun partner- alleen aan anderen binnen de grenzen van de besloten gemeenschap waartoe ze behoren, maar meestal is het verborgen voor haar geliefde echtgenoot en is haar wellustige geheim veilig opgeborgen achter een serene glimlach. Voor hem en voor de gemeenschap. Deze vrouwen kunnen meesterlijk balanceren tussen hun publieke deugdzaamheid en hun persoonlijke passies. Ze leiden een dubbelleven waar ik jullie graag nader mee laat kennis maken.
De 28 jarige Kimberley is zo’n church wife. Ze is een jaar of 8 getrouwd, heeft geen kinderen, behoort tot de Methodisten en ze leidt al jaren een bijbelstudiegroep voor jongvolwassenen. Kimberley is zo op het oog een keurige vrouw, ze heeft op zondag naast haar man een vaste plaats in de kerk, bidt keurig met gevouwen handen het Onze Vader en draagt -meestal- jurken die net onder de knie vallen, in de categorie ‘truttig’. Ze glimlacht beleefd, lacht gedempt, en zegt “het ga je goed” met een zachte ernst waar je moeilijk tegenin kunt gaan.
Thuis legt ze servetten neer bij het avondeten, ze wast de lakens op zestig graden, en stofzuigt elke dag. Haar degelijke man, de zoon van een boekhouder, voelt zich gezegend met een haar. Zij zorgt immers voor zijn sokken, zijn soep en zijn zaad. Want Kimberley vervult haar huwelijkse plichten. Op woensdag- en zondagavond, na het late nieuws, schuift ze haar nachthemd een stukje omhoog, sluit haar ogen, opent haar benen en ontvangt ze hem. Zwijgend, zonder verlangen, maar met een plichtsbesef dat bijna religieus aandoet, want Kimberley is een perfecte echtgenote. Toch fluistert het door de kieren van haar dijen.
Van binnenuit is zij warm, wat zeg ik: daar sluimert niet alleen een oude gloed, nee ze brándt daar. Haar kut is fucking heet. Waag het niet om die gloed te koelen of te doven. Het is vuur om op je tong te leggen. Of om je tong op te leggen. Maar niemand heeft dat nog gedaan. Nog niet. En dat is op zijn minst merkwaardig. Want je voelt die gloed zodra ze binnenkomt. Je merkt het aan de ingehouden adem die haar lippen nauwelijks mag verlaten, alsof elk woord dat ze niet zegt je al zou aanwakkeren met haar gloed. Hoe moet je het noemen wat er in haar brandt? Verlangen, herinnering, schaamte misschien. Maar dat is het niet, het is ouder dan dat, het is het vuur van iets dat geen naam kent en alleen gestreeld wil worden met vingers die niet vragen, maar weten wat ze daar vinden en wat daar gevonden kan worden.
“Kimberley”, zegt iemand op het dorpsplein, en zijn stem trilt van hunkering en voorvocht. Hij voelt dat haar kutje brandt, zonder schaamte. Daar binnen brandt een wereld die nog betreden moet worden, zonder pardon. En die betreden wil worden, zonder excuus. Hij weet dat zij met een vonk in haar schaamlippen rondloopt, met een trilling achter haar clit die geen tijd meer heeft om te wachten. En ook al is ze als keurige echtgenote wel stil, ze is niet echt stil, want dáár, waar het brandt -in haar kutje- daar zindert en schreeuwt de waarheid. En hij weet er van.
Ook al heeft hij nog nooit gezien dat ze als haar man aan het werk is thuis aan tafel in haar neglicé met haar vingers tussen haar schaamlippen zit. “Ze denken allemaal dat ik zuiver ben, dat ik God in stilte dien en dat ik keurig mijn man toelaat, zacht, zonder woorden, zonder nat te worden. Maar onder mijn jurk draagt mijn kut een loflied van verlangen. Ik zing met mijn binnenste lippen, en wat ik zing… is zeker niet voor in het kerkkoor. Mijn slip ruikt niet naar lavendel maar naar zonde die blijft nadruppelen. Ik kniel bij het altaar, ja, maar als ik buk dan ik denk aan iemand die met zijn hand aan mijn haar trekt, aan zijn vingers, tong en lul tussen mijn benen.
Elke keer als ik de psalmen lees, hoop ik dat hij komt. Dat hij míj leest. Niet met zijn ogen. Maar met zijn vingers, zijn tong en mijn lippen laat spreken in tongentaal. Ik heb mijn man vannacht nog genomen, voor de vorm. Hij kwam. Maar mijn kut bleef kloppen. Voor hem. Ik wil dat hij komt, om eindelijk het antwoord te voelen op een vraag die al in mij gloeit sinds ik zestien was en voelde dat mijn schaamhaar mijn geilheid verborg. Ik wil hem voelen. Ik wil weten hoe het is als een man ongeremd tussen mijn benen huishoudt. En ik wil dat hij me daarna weer naar huis stuurt met mijn rok gladgestreken en zijn zaad nog druipend tussen mijn lippen. Zodat ik weer netjes ben, voor de buitenwereld, voor mijn man. Maar dat ik weet: ik ben geneukt. Door hem.”
Kimberley is keurig, maar Kimberley drupt. Altijd een beetje. Als ze haar handdoek ophangt. Als ze de rits sluit van haar bijbelhoes. Als ze haar tong even laat rusten op haar voortand terwijl ze luistert naar iemand die veel te dicht bij haar staat. Ze zegt: “Nee hoor, ik ben niet zo’n type.” als ze met vrouwen onderling keuvelen over de buurvrouw van 6 huizen verder. Maar haar onderbroek is al doorweekt en ze is schaamteloos nat. Ze weet dat ze drupt van verwachting én van herinnering. Van handen die haar aanraken in de korte stilte ná een zin als: “Zullen we samen bidden?” kan ze grenzeloos geil worden. Kimberley drupt niet alleen voor een man. Ze drupt ook voor de jonge buurvrouw die haar ogen even laat rusten op haar decolleté als ze samen de tafel dekken voor de bijbelstudie. Ze drupt voor zichzelf. Voor haar spiegel. Voor de stoel waar ze gisteren op zat toen ze even was vergeten dat ze getrouwd was of beter: even herinnerde dat haar lichaam niet alleen getrouwd is, maar ook en vooral dorstig.
En dan op een strakblauwe zondag, als de kerkdienst voorbij is, net na de zegen, staat Kimberley op het plein. Eerst in een groepje, haar handen gevouwen rond een handtas in pasteltint, haar jurk lichtblauw met een dun, wit ceintuurtje. Haar haar opgestoken in een speld die geen vlammen verraadt, maar daaronder glanst de binnenkant van haar dijen. Ze heeft geluisterd. Ze heeft gezongen. Ze heeft geknield. Maar haar kut, haar kut heeft in de dienst geen rust gekend. Die gloeide al bij het woord ‘verlangen’, toen de dominee zijn hand op de bijbel legde zoals zij wil dat iemand ooit zijn hand op haar buik legt vlak boven de rand van haar slip. En nu… Daar staat hij.
Hij. Ouder dan haar man. Scherp in zijn blik als hij zegt: “Zuster Kimberley, wat zingt u toch altijd prachtig.” Ze glimlacht. En zegt: “Ach, dat is genade.” Maar haar knieën voelen al week. Haar onderbroek, crèmekleurig, katoen, degelijk, dragen sporen van genade: die plakt nat tegen haar binnenste lippen. Hij kijkt haar indringend aan, lang. Te lang. Kimberley voelt dat hij weet dat ze nat en open is. En zij…zij wiegt één keer, onmerkbaar, verplaatst haar gewicht van links naar rechts. Een beweging die haar kut laat ademen, alsof die zelf ook even ‘hallo’ en ‘kom binnen’ tegen hem wil zeggen. “Ik hoop dat u deze zondag iets moois mee naar huis neemt,” zegt hij. Haar hoofd knikt, ja, want zij neemt zeker iets moois mee naar huis. Tussen haar benen. Ze zal straks haar slipje uittrekken in de badkamer, en er aan ruiken voordat ze het in de wasmand gooit. Als herinnering aan de blik van die man en de zon op haar rug. Als het zoute begin van een zonde die ze nog niet begaan heeft. Nóg niet.
Een week later, zondag, hetzelfde kerkplein. De zon is milder vandaag, alsof ook zij weet dat zonde tijd nodig heeft om te rijpen. De kerkbanken zijn opnieuw gevuld geweest met vrome adem, met gezangen, met handen die zich vouwden. En weer is daar die man. Alsof hij nooit is weggeweest. Hij staat bij het hek, naast de hortensia’s, met een blik alsof hij iets vergeten is en alleen Kimberley het heeft. “Zuster Kimberley,” zegt hij, iets zachter ditmaal. “Mag ik u binnenkort iets laten zien? Het is iets… uit de oude boekenverzameling van mijn vader.” Ze kijkt op. Schrikt niet. En laat haar ogen even op hem rusten, als een hand op een schouder. “Boeken?” “Oude drukken. Over vrouwen en devotie. Net iets voor u, denk ik. U houdt toch ook van taal?”
Zijn stem trilt nauwelijks. Haar knie wel. Ze glimlacht. Niet als een zuster, maar als iemand die luistert naar de echo van haar eigen natheid. “Over zinnelijkheid. Met een vleugje religieuze erotiek, eigenlijk…” “Dat klinkt… bijzonder.” Kimberley laat een kleine stilte vallen. Dan: “Ik ben volgende week vrij op zaterdag.” En zo is het afgesproken. Geen aanraking. Nog niet. Maar Kimberley weet nu al dat ze die dag geen slip zal dragen. En welk gebed ze zal prevelen vlak voor ze aanbelt bij het huis dat al naar haar smacht.
Zaterdag. 14:03. Kimberley staat voor een deur die nog niets zegt, behalve misschien: open mij langzaam. Ze draagt een jurk die geen geheimen verraadt, en toch is het de meest onschuldige verleiding die ze kon bedenken: gebroken wit, dunne stof, geen onderrok, geen slip. Het is geen verzet of brutaliteit, maar gehoorzaamheid aan haar diepste innerlijk, dat geen woorden maar vloeistof spreekt. Ze heeft gebeden die ochtend. Lang. Met gesloten ogen en open dijen. En nu gaat de deur open. De voordeur van het huis. Haar eigen voordeur.
Hij, nog zonder naamloos, draagt een linnen overhemd, de mouwen opgerold, alsof hij weet dat ook zijn handen haar vandaag zullen lezen. “Kom binnen, Kimberley,” zegt hij. Binnen is het koel. Stoffig van boeken die net als zij wachten om aangeraakt te worden. Een lage tafel, twee stoelen, en een stapel vergeelde banden waarvan de titels fluisteren in Frans, Latijn, en vrouwentaal. Hij wijst er één aan. Kimberley voelt de leren omslag, slaat voorzichtig, haast devoot, het titelblad open.
“Deze komt uit 1724. Een traktaat over de vrouwelijke extase als religieuze poort. Ze schreven toen over vagina’s alsof het altaren waren.” Kimberley bloost bij de gravure die ze ziet, bij het verhaal dat hij vertelt. Niet van gêne, maar van herkenning, vanwege de gloed in haar eigen altaar. “Mag ik?” vraagt ze. Hij knikt. Ze slaat het boek verder open. De pagina’s ruiken naar leer en oud zaad. De gravures tonen vrouwen die knielen, maar niet alleen voor God. Met open monden, gespreide benen, ogen die sluiten als gebed. Kimberley slikt. Ze voelt haar binnenste een klein, nat schokje geven alsof haar kutje ‘ja’ knikt. Hij gaat achter haar staan. Niet opdringerig. Niet onschuldig. Zijn adem raakt haar nek. “Soms denk ik,” zegt hij zacht, “dat het Woord pas vlees wordt als het drupt tussen de benen van een vrouw die zichzelf offert.” Kimberley sluit haar ogen. Haar hand rust op de bladzijde. Haar andere hand raakt haar schoot. Stil, gesloten, en klaar voor wat komen gaat.
“Wil jij een paar stukjes in dit boek lezen, Kimberley?” vraagt hij. David. Zijn stem is laag, niet opdringerig, prettig, uitnodigend. Kimberley knikt. Haar hand nog op de bladzijde, alsof het perkament haar onderbuik verwarmt. Ze buigt zich iets naar voren, haar jurk spant zacht over haar billen. Haar huid ruikt naar voorbereiding. Ze leest verder. “Het vrouwelijk lichaam kent geen geheimen, alleen gesloten deuren die wachten. Op ritmisch kloppen dat uitnodigt om open te doen.” Ze voelt haar kutje kloppen. Zijn handen strelen haar schouders. Ze krijgt kippenvel. “De clitoris is de sleutel tot genade. Wie haar kust, vereert de tempel. Wie haar likt, bidt dieper dan menig priester zal kunnen.”
Kimberley slikt. Haar stem trilt niet, maar haar dijen wel. Ze voelt hoe haar eigen lippen, die andere, vochtig bewegen bij elk woord dat haar mond verlaat. David zegt niets. Hij staat achter haar, zijn hand glijden omlaag naar het kuiltje boven haar billen. Ze zucht, voelt hoe hij wacht zoals een milde regen wacht op een open raam. Ze leest verder, de stem nu iets lager, alsof ze zichzelf begint te horen als hunkerend lichaam. “Wanneer de vrouw zich opent, ontvouwt zich geen zonde, maar openbaring. Geen hellepoort, maar hemelvlees.”
Dan zwijgt ze. Niet omdat de tekst eindigt, maar omdat haar kut harder en duidelijker begint te spreken, de taal van warmte, van vocht, van een ritme dat niet op papier staat maar alleen opgevangen wordt door wie durft te luisteren. David buigt zich iets naar haar toe, streelt haar billen. “Je leest prachtig. Zullen we het volgende hoofdstuk… samen lezen, Kimberley?” Haar hoofd knikt. Haar bekken geeft antwoord. David slaat het blad om. Langzaam, alsof hij weet dat hij nu nog papier maar straks ook haar huid voelt. Zijn vingers strelen de rand van de pagina zoals hij straks haar dij streelt: met geduld, met eerbied, met ingehouden begeerte. Kimberley duwt haar billen naar achteren, voelt de hitte in zijn broek. Hun adem mengt zich boven het boek, hun schaduwen versmelten op het perkament. Samen lezen ze.
“In de vrouw woont geen schaamte, alleen herinnering aan wat haar ooit werd afgenomen: de vrijheid van heilig genot. Wie zij ontvangt, moet haar aanbidden, met tong en teder ritme.” David leest verder, zijn stem als een warm fluisterend mes langs haar oor: “De vinger die de lippen vindt zonder haast, de mond die de vouw kust zonder oordeel, de blik die vraagt: ‘mag ik?’ en niet: ‘van wie ben je?’ Dat is de ware lofzang.” Kimberley zucht. Hoorbaar, voelbaar. Tussen haar benen bonkt een gloed die geen tekst meer nodig heeft om begrepen te worden. Dan neemt zij het over. Haar stem lager nu, een zucht tussen de regels door: “En wanneer de vrouw opengaat, niet uit lust, maar uit waarheid – wanneer haar binnenste wordt gelezen als een psalm, dan zal het vocht dat zij schenkt geen zonde zijn, maar zalving.”
David kijkt haar aan. Zijn hand raakt haar huid, net onder haar jurk. Zacht. En zij, in al haar keurigheid, spreidt haar dijen een fractie verder. Als uitnodiging. Als toestemming voor het volgende hoofdstuk. De bladzijde ritselt open als dijen die geen weerstand bieden. David’s hand, warm, gespierd, maar stil, glijdt van Kimberley’ knie naar de binnenkant van haar dij, alsof hij de randen van een heilig manuscript aftast voor hij het midden mag beroeren. Zij blijft staan. Roerloos. Haar tepels zwellen, haar borsten staan fier onder de dunne stof. En haar benen openen zich als een psalmboek in de vroege ochtend dat gelezen wil worden, dat vingers wil voelen langs de regels van wie ze leest.
Kimberley leest niet meer. Ze bidt. Met adem. Met vocht. Met het stuwende stilzwijgen van een kut die zich opent voor een liplezing. David buigt zich naar haar toe. Zijn mond raakt haar oor. “Laat me je lezen, Kimberley. Niet met mijn ogen. Niet met mijn stem. Maar met mijn tong, zoals de monnik zijn gebeden proeft op de rand van de kelk.” En dan tasten zijn vingers verder. Onder haar jurk. Tussen huid en hitte. Haar kut is nat. Voelt hij. Niet gewoon nat, nee ze is druipend nat zoals zelfs de geen regen die niet geven kan. Ze voelt begeerte. Verlangen.
Hij zakt op zijn knieën, tussen haar voeten, die netjes gesloten waren maar nu langzaam uit elkaar glijden op de oude houten vloer. Zijn tong vindt haar, en haar lijf zucht zich open, wordt eindelijk geproefd wordt zoals zij het altijd al voelde. Kimberley zegt niets. Ze laat zich lezen, bladzijde na bladzijde. Ze ondergaat de beurtzang van huid en speeksel. Ze kreunt. Trilt. Het verhaal eindigt pas als haar dijen opnieuw samenkomen en het boek, druipend van genade, gesloten wordt. Kimberley strekt haar rug, de houding van een vrouw die weet dat zij gelezen wordt, en weet: dit is mijn stem. Haar handen rusten op het boek, haar dijen open, haar kut glanzend en geurend, als een altaar dat niet meer verbergt maar openbaart.
David knielt, zijn tong is een gebed dat ritmisch, toegewijd, heilig wordt voorgedragen. Kimberley leest verder. “De vrouw die zich opent zonder dwang, is als de tempel in Jeruzalem; niet betreden door elke man, maar alleen door wie zich reinigt met eerbied en vocht. Wie haar kust met waarheid, zal geen honger meer kennen. Wie haar zuigt met tucht, zal verzadigd worden. Kimberley ademt dieper. Niet gehaast. Maar stuwend. David’s mond beweegt als een schriftgeleerde, die niet schrijft met inkt maar met speeksel en de wil om te dienen. Kimberley leest verder, haar stem nu breekbaar krachtig: “En wanneer haar benen zich sluiten omdat zij vol is, wanneer het lichaam spreekt in siddering en stroom, dan is dat geen zonde, maar het Amen van het vlees.” Haar stem trilt. Ze gaat komen.
Het boek glijdt bijna uit haar handen, terwijl haar buikspieren samentrekken rond de tong die haar gevonden heeft. Ze komt. “God…ja…” In aanbidding, woorden en in vocht. Haar kut klopt krachtig rond zijn mond zoals een kloppend hart zich buigt naar de hand die het streelt. “Zo,” zegt ze, terwijl ze langzaam het boek sluit, haar adem nog flinterdun, “heeft de Heer het gewild, David.”
David heeft de smaak van haar kut als een hostie op zijn tong. Hij is deze middag diep gelovig geworden. Kimberley ademt diep. Haar ogen nog gesloten, maar haar lichaam is klaarwakker gemaakt. Nat. Wijd open. Heilig ontvankelijk. David kijkt omhoog, zijn gezicht glimt van haar kutvocht. Hij staat op, zij voelt zijn adem warm tegen haar hals. Zonder een woord legt hij zijn hand op haar buik, net boven de rand van het boek dat zij nog vasthoudt. Ze opent haar ogen. “Lees verder, Kimberley.” fluistert hij. Zij gehoorzaamt, zoals alleen een vrouw gehoorzaamt die voelt dat de tekst door haar lichaam stroomt en haar verlangen aanvuurt. Ze leest: “En Hij zei tot haar: neem hem aan in het midden van uw lichaam, zoals de aarde de regen ontvangt, zoals het altaar het offer ontvangt. Want zijn zaad is een offer wanneer het met overgave geplant wordt.”
Dan voelt ze, onder haar jurkje, de top van zijn lul, warm, kloppend, zoekend tegen haar opening. Zij duwt haar billen zacht en verlangend naar achteren, een zucht als antwoord. Hij glijdt in haar, langzaam, tot hij volledig in haar zit, en zij siddert, niet alleen van genot, maar van bevestigd geloof. Ze leest verder, haar stem nu gedragen, zoals een dominee de zegen uitspreekt: “En het Woord werd vlees, en het vlees vond het Woord in de bedding van haar bekken, in de doop in haar vagina. En zij bewoog zich tot lofzang, en hij duwde tot zijn genade in haar stroomde.” Ze voelt hoe David stoot, rustig, ritmisch, zoals een priester het altaar benadert: om te dienen. Zijn handen liggen op haar heupen. Ze leest verder: “En zij kwam tot vervulling, in lichaam, in geest. En het zaad dat zij ontving zal haar bevrijden en haar bekleden met waarheid.” Ze slaat het boek dicht. Zijn naam op haar lippen. Dan stoot hij zijn zaad in haar schoot. Krachtig. Pakt haar borsten tot hij leeg is. En zij vol.
Als ze opstaat, haar jurk gladstrijkt, en nog één keer haar hand op het boek legt, zegt ze: “Wat een prachtig boek, David. Ik wil meer lezen. Dit boek. Andere.” De kamer ruikt naar haar, naar vocht en woorden, naar huid die geopend werd zoals alleen boeken ooit geopend werden. David’s lul glanst nog na van wat ze samen bezegelden, zijn adem langzaam terugkerend naar stilte. Kimberley legt haar hand op zijn dij. Niet bezitterig, maar als een bladwijzer: hier, dit lichaam, dit hoofdstuk, deze zinnen blijven in mij.
Zonder haast slaat ze het boek weer open. op de allerlaatste bladzijde. Daar staat niets meer. Behalve één regel. Klein gedrukt. Goud omrand. Ze leest het hardop, haar stem helder als de klok na de dienst: “En wie haar leest tot het einde, zal haar opnieuw willen lezen. Want zij is geen verhaal. Zij is een levend woord.” David kijkt haar aan. Hij knikt. Meer heeft hij niet. Meer hoeft hij niet. Kimberley sluit het boek. Hun vingers raken elkaar boven het perkament, boven het wit van de bladzijde, waar hun zonde geen vlek nalaat maar een zegen wordt.
Ze kust hem, voelt zijn handen over haar billen, zijn vingertoppen strelen haar vocht want haar binnenste is nog warm van zijn lezing, van zijn zaad. Dan draait ze zich om, loopt ze naar de deur, zegt niets. Maar op haar dij loopt een druppel naar beneden: een leeslint van genade. En buiten, in de verte, luidt de kerkklok. Of is het haar lichaam dat de echo draagt van wat gelezen is? Kimberley glimlacht, ze voelt het vocht, ze denkt terug aan het boek, aan zijn tong, aan haar stem die trilde en tegelijkertijd klonk als een orgel dat eindelijk in haar lichaam was gebouwd. Ze loopt terug naar huis, maar haar hart blijft achter. Haar kut is zacht, kloppend. Geopend. En ze wil meer.
Dit boek is een fantasieboek, maar de teksten in deel 2 zijn authentiek en komen inderdaad uit het Oude Testament. Ik ben nog aan het broeden op een vervolg in deze verhaallijn, maar ben nog niet tevreden over wat ik nu heb.
Heel origineel en erotisch. Zijn dit werkelijk teksten uit het Oude Testament?