Morgen ben ik er weer

Morgen ben ik er weerHet scherm van haar telefoon licht zacht op in de schemering van de kamer. Anna zit op de rand van haar bed, de gordijnen half gesloten, alsof ze de buitenwereld nog even wil tegenhouden. Ze weet precies wat er verschijnt zodra ze het gesprek opent, maar toch doet ze het elke avond opnieuw. Het laatste bericht. Vijf woordjes, niet meer: “Morgen ben ik er weer.”

Ze leest het langzaam, alsof de letters kunnen veranderen als ze maar genoeg geduld heeft. Haar vingers glijden over het glas, maar ze durft niet te antwoorden. Er is niemand meer om te antwoorden. Het bericht is een belofte die nooit ingelost werd, een echo van een toekomst die abrupt werd afgesneden.

De stilte in de kamer is zwaar. Buiten tikt de regen tegen het raam, een ritme dat haar herinnert aan de avond dat hij het stuur verloor. Ze sluit haar ogen en hoort nog steeds zijn stem, opgewekt, haastig, alsof morgen vanzelfsprekend was.

Anna legt de telefoon naast zich neer, maar haar blik blijft hangen. Het scherm dooft langzaam, en met dat verdwijnen voelt ze opnieuw de leegte. Het bericht blijft, onveranderlijk, een klein lichtpunt dat tegelijk troost en pijn brengt.

De dagen van Anna lijken op elkaar, alsof ze in een lus leeft die nooit doorbroken wordt. Ze staat op, zet koffie, maar drinkt die vaak koud omdat ze vergeet dat het kopje naast haar staat. Het werk dat ze ooit met passie deed, schuift ze voor zich uit; mails blijven onbeantwoord, deadlines glijden stilletjes voorbij. Niemand durft haar echt aan te spreken, en zij vermijdt elk gesprek dat meer zou kunnen betekenen dan een beleefd knikje.

De stad om haar heen bruist, maar voor Anna voelt het alsof ze achter glas leeft. Ze ziet mensen lachen op terrassen, hoort kinderen spelen in de straat, maar het bereikt haar niet. Zelfs de zon lijkt haar kamer te mijden, alsof ook het licht niet weet hoe het haar moet raken.

’s Avonds keert ze terug naar dezelfde routine: gordijnen dicht, telefoon in de hand, het bericht dat ze opnieuw leest. Het is haar ritueel, haar manier om de dag af te sluiten. Soms fluistert ze de woorden hardop, alsof ze daarmee de stilte kan doorbreken. Maar zodra het scherm dooft, blijft alleen de leegte over. Een leegte die elke dag opnieuw begint, en waar geen morgen lijkt te bestaan.

De lucht hing zwaar boven de stad, donkergrijs en dreigend. Anna had de hele dag binnen gezeten, maar iets in haar dreef haar naar buiten, alsof de regen haar kon schoonspoelen. Zodra ze de deur opende, rook ze het: die typische geur van nat asfalt, van aarde die opgelucht ademhaalt. Het was een geur die haar terugbracht naar een avond jaren geleden, toen ze samen met hem onder een kapotte paraplu door de straten liep, lachend, druipend, maar gelukkig.

Ze trok haar jas nog dichter om zich heen en liep zonder doel. De druppels tikten ritmisch op haar schouders, een cadans die haar gedachten steeds verder naar het verleden trok. Het bericht in haar telefoon brandde in haar zak, alsof het haar wilde dwingen opnieuw te kijken. “Morgen ben ik er weer.”

Bij een verlaten bushalte bleef ze staan. Het water stroomde langs de stoep, de straat was leeg. Ze haalde haar telefoon tevoorschijn, aarzelde, en drukte het oude nummer in. Het scherm bleef stil, geen trilling, geen stem. Alleen de regen die haar antwoord gaf.

Anna liet haar hand zakken en voelde de tranen zich mengen met de druppels op haar wangen. Voor het eerst liet ze de stilte volledig binnenkomen.

Het scherm bleef koud en leeg in haar hand. Geen trilling, geen stem, geen teken van leven. Anna staarde naar de cijfers die ze had ingetoetst, alsof ze met pure wilskracht een antwoord kon afdwingen. Maar de stilte was genadeloos. Het enige geluid dat haar bereikte was het monotone tikken van de regen tegen het bushokje, een ritme dat haar verdriet alleen maar benadrukte.

Ze liet de telefoon langzaam zakken, haar vingers trilden. Het besef dat er nooit meer een reactie zou komen, sloeg harder in dan ze had verwacht. Het was niet alleen de afwezigheid van een stem, maar de bevestiging dat het verleden definitief afgesloten was. Zijn stem door de telefoon dat ooit zo vertrouwd klonk, was nu een lege lijn naar nergens.

Anna voelde de tranen zich vermengen met de regen op haar gezicht. Ze probeerde ze weg te vegen, maar het maakte geen verschil. Alles vloeide samen: de regen, de tranen, de stilte. Het was alsof de wereld haar wilde laten voelen hoe klein ze was, hoe machteloos tegenover het verlies.

Voor het eerst liet ze de stilte volledig binnenkomen. Geen verzet, geen vlucht. Alleen de harde waarheid dat morgen nooit meer zou komen zoals beloofd.

De regen viel onophoudelijk, een gordijn van water dat de stad leek te verbergen. Anna trok haar jas zo mogelijk nog dichter om zich heen en zocht beschutting onder het kleine afdak van de bushalte. Het plastic dakje kraakte onder de druppels, en de straat lag verlaten, alsof iedereen behalve zij een betere plek had gevonden om te schuilen.

Ze stond daar alleen, haar telefoon nog in haar hand, het lege gespreksscherm als een stille getuige van haar wanhoop. Ze wilde het wegstoppen, maar haar vingers bleven erom geklemd, alsof ze bang was dat het verdwijnen van het toestel ook het laatste stukje van hem zou uitwissen.

Toen hoorde ze voetstappen. Een man kwam haastig aanlopen, zijn haar nat, zijn jas doorweekt. Hij glimlachte kort, een verontschuldiging voor zijn binnenkomst in haar kleine cocon van stilte. “Wat een avond,” zei hij, terwijl hij zijn handen door zijn natte haar haalde. Zijn stem was warm, onverwacht licht in de grauwe regen.

Anna keek op, verrast door de aanwezigheid. Ze knikte, aarzelend, maar voelde hoe de stilte tussen hen iets anders werd. Niet langer alleen leegte, maar een ruimte waarin iets nieuws kon ontstaan.

De man schudde het water uit zijn jas en keek haar met een half verontschuldigende glimlach aan. “Ik hoop dat ik je niet verdrijf,” zei hij, terwijl hij zich naast haar neerzette. Zijn stem was warm, bijna achteloos, maar er zat een ondertoon in die haar nieuwsgierig maakte.

Anna haalde haar schouders op. “Het is droog hier,” antwoordde ze zacht. Ze voelde hoe haar eigen stem vreemd klonk, alsof ze die al te lang niet meer gebruikt had.

Een korte stilte volgde, gevuld door het tikken van de regen op het dak. Toen zei hij: “Ik ken je ergens van… Jij was toch met Mark?” Het was alsof de lucht even stilstond. Anna keek hem scherp aan, haar hart sloeg sneller. “Je kende hem?”

Hij knikte. “We waren samen op de universiteit. Niet heel close, maar ik herinner me hem goed. Hij sprak vaak over jou.”

Anna voelde een golf van warmte en pijn tegelijk. Het was alsof de regen plotseling zachter werd. Voor het eerst sinds lange tijd sprak iemand zijn naam hardop, zonder dat het haar brak. Ze glimlachte voorzichtig. “Vertel me,” zei ze. “Vertel me wat je nog weet.”

De man trok zijn natte jas wat losser en keek haar aan met een mengeling van nieuwsgierigheid en zachtheid. “Mark had altijd die lach,” zei hij, “je weet wel, die halve grijns alsof hij al wist dat hij gelijk ging krijgen.” Anna voelde hoe haar mondhoeken aarzelend omhoog trokken. Het was een lach die ze zich maar al te goed herinnerde.

Ze gingen naast elkaar zitten op het bankje van de bushalte, terwijl de regen nog steeds neerdaalde. Hij vertelde over een avond in de universiteit, hoe Mark een hele zaal aan het lachen kreeg met een geïmproviseerde speech. Anna vulde aan met haar eigen herinnering: hoe hij thuis soms dezelfde grappen herhaalde, maar dan alleen voor haar.

Langzaam werd het gesprek een weefsel van gedeelde verhalen. Er klonk zelfs een korte lach, onverwacht en bevrijdend. Voor het eerst sinds lange tijd voelde Anna dat de herinneringen niet alleen pijn hoefden te doen, maar ook warmte konden brengen.

De regen tikte nog steeds, maar het klonk nu als een achtergrondmuziek die hun woorden begeleidde. Het verdriet was er, maar het werd gedragen door twee stemmen. En in die gedeelde herinneringen vond Anna een glimp van licht.

De regen hield maar niet op, maar Anna merkte dat ze er nauwelijks nog op lette. Ze zat naast hem op het bankje, luisterde naar zijn verhalen en voelde hoe de tijd ongemerkt voorbijgleed. Wat begon als een toevallig gesprek onder een bushalte, groeide uit tot een stroom van herinneringen, vragen en stiltes die niet ongemakkelijk waren.

Ze spraken over Mark, maar ook over zichzelf. Hij vertelde hoe hij na de universiteit zijn weg had gezocht, hoe hij soms dacht dat hij Mark nog eens zou tegenkomen in een andere stad. Anna vertelde over haar werk, hoe ze het de laatste tijd niet meer kon opbrengen, en hoe het bericht op haar telefoon haar elke dag gevangen hield. Hij luisterde zonder oordeel, met een aandacht die haar raakte.

De regen werd zachter, een dunne nevel die de straat in stilte hulde. Anna voelde dat ze voor het eerst sinds lange tijd niet alleen was in haar verdriet. Er was iemand die het begreep, iemand die de leegte niet weg kon nemen maar wel kon delen.

Toen ze opstond om naar huis te gaan, merkte ze dat haar hart lichter was. De nacht hing nog om haar heen, maar er was iets nieuws: een belofte dat morgen misschien anders kon zijn.

Ze stonden samen op, de regen was inmiddels teruggebracht tot een zachte nevel die de straat in een zilveren waas hulde. Anna voelde hoe haar hart nog steeds zwaar was, maar niet meer zo verstikkend als voorheen. Het gesprek had iets losgemaakt, alsof de herinneringen die ze droeg eindelijk gedeeld mochten worden.

De man keek haar aan, aarzelend maar vastberaden. “Het was fijn om met je te praten,” zei hij. Zijn stem klonk eenvoudig, maar er zat een warmte in die haar raakte. Anna knikte, niet goed wetend wat ze moest antwoorden.

Hij stak zijn handen in zijn zakken en glimlachte kort. “Weet je,” vervolgde hij, “ik ben morgen weer hier. Als je wilt, kunnen we verder praten.” Het was een kleine zin, bijna achteloos uitgesproken, maar voor Anna voelde het alsof de wereld even stilstond. Morgen. Het woord dat haar al maanden gevangen hield, kreeg plotseling een nieuwe betekenis.

Ze keek hem aan, haar ogen vochtig maar helder. “Morgen,” herhaalde ze zacht, alsof ze het moest proeven. Voor het eerst sinds het laatste bericht voelde ze dat er misschien toch een toekomst was die niet alleen uit leegte bestond.

Anna liep langzaam naar huis, haar stappen licht en aarzelend tegelijk. De regen was opgehouden; slechts een paar druppels vielen nog uit de donkere lucht en glansden op het asfalt. Ze voelde hoe de kou in haar jas trok, maar ergens binnenin was er warmte die ze al maanden niet meer had gekend.

Het bericht in haar telefoon bleef bestaan, onveranderlijk, een herinnering die ze nooit zou wissen. “Morgen ben ik er weer.” Het was een zin die haar gevangen had gehouden, maar nu klonk hij anders. Niet meer als een belofte die gebroken was, maar als een echo die ruimte maakte voor iets nieuws.

Ze dacht aan de man bij de bushalte, zijn glimlach, zijn stem die haar voorzichtig terugbracht naar het leven. Zijn woorden waren eenvoudig geweest, maar ze hadden haar geraakt: “Morgen zie ik je weer.”

Anna bleef even staan midden op de straat, keek omhoog naar de wolken die langzaam uiteengingen. Ze sloot haar ogen en liet de stilte toe, maar dit keer voelde die niet leeg. Er was verwachting, een zachte belofte die haar hart vulde.

En zo eindigde de nacht niet met verlies, maar met een begin.

Wat vond je van dit verhaal?

Aantal stemmen: . Gemiddeld cijfer:

Nog geen cijfer, ben jij de eerste ?

Geschreven door Vlinder

Hoi, ik ben Linde. Schrijven is mijn manier om gevoelens een plek te geven. Nieuw als ik ben, leer ik elke dag bij — en jullie reacties maken dat ik durf door te gaan. Mijn verhalen draaien meer om gevoel en sfeer dan om expliciete erotiek.

Dit verhaal is 5170 keer gelezen.
Reageren? Leuk! Houd het aub on topic en netjes, dankjewel!

2 gedachten over “Morgen ben ik er weer”

  1. Een mooi beschreven situatie waarin je kunt zitten, het houvast dat je uit een gesprek kunt halen en toch de prikkelende verwachting dat het volgende verhaal beide tot elkaar zal brengen, op alle fijne manieren.

    Beantwoorden

Plaats een reactie