De Schola Sine Braccas begon niet in een obscuur klooster met een naast gelegen vervallen schoolgebouw. Als het een begin had dan misschien op een gewoon gymnasium, ergens in het land, of misschien zelfs daar niet helemaal maar bij leerlingen van een gymnasiumklas. In een serre, in de duinen, aan de keukentafel of in een slaapkamer. Of op al die plaatsen een beetje. Nou ja, het begon in elk geval niet gelijk met een Meester en een Meesteres. Eerder bij twee opstandige, erudiete, geile, meiden die in een willekeurig weekend Franse en Spaanse literatuur hadden gelezen en al lezend afstemming vonden tussen de literatuur en elkaars lipjes en slipjes. Het kwam in een stroomversnelling in de week erna, met een meester die pas later Meester werd.
Maar hiermee lopen we op de zaken vooruit. We beginnen bij het begin. Of nog voor het begin. De oerknal voor de genesis. En dus niet bij de Meester, niet bij Luna, maar bij Liv.
Haar naam is Liv. En zoals haar naam zegt, leeft ze. In de marge, in het midden, in het morgenlicht van andermans dromen. Liv is geboren uit een vrouw die Judith heet. Een vrouw die haar dochter in stilte droeg, in ongehuwde heiligheid was haar buik een tempel van geheimhouding, na haar geboorte waren haar borsten een bron die Liv met ambrozijn voedde. Judith leerde haar dochter vrees noch naïeve onschuld. Ze leerde haar te dansen met haar ogen, te kijken als een vraag en een belofte tegelijk.
Judith sprak weinig over mannen. Zij kende immers hun honger, hun zwakte. En zo leerde Liv eerst zichzelf lezen, voordat een ander haar mocht aanraken. Haar naam is kort genoeg om fluisterend te verdwijnen tussen lakens. Lang genoeg om een echo achter te laten in een mannenlijf. Liv is geen meisje van achtergrondverhalen, maar van geursporen. Zij is de vrouw die je ruikt voordat je haar raakt. Wier geur niet meer verdwijnt als je haar eenmaal hebt geproefd. Ze heeft een lichaam dat weet wat het wil, en een ziel die weigert zich volledig te laten vangen.
Ze groeide op in een huis zonder antwoorden, vooral vragen, met een moeder die naar wierook rook, en die wijn dronk als water. Judith. Een vrouw die fluisterde: bewaak je mysterie, mijn kind, het is je enige vorm van macht. Zo leerde Liv dansen op de rand van devotie. Met haar moeder, met buikdanseressen, met godinnen. Gekleed, nauwelijks verhuld, naakt. Met hen kon ze lachen en leerden haar lippen proeven. Proeven wat heilig, lichamelijk en goddelijk was. Tepels, lippen, billen.
Liv’s eerste lief. Was dan ook geen jongen van de sportvereniging, ook geen buurjongen. Een meisje. Natuurlijk een meisje. Luna. Luna was een meisje uit haar klas. Bleek als melk, geurend naar regen op beton. Ze ontmoetten elkaar op een dag in een oude serre vol wilde jasmijn. Luna zat daar op de vensterbank. Haar knieën opgetrokken onder een linnen rok, haar voeten -en haar billen- waren naakt. Ze was een meisje dat lachte met haar ogen en sprak met haar schouderbladen. Liv kwam dichterbij, als een vlinder naar warm glas. Liv zei niets, Luna ook niet. Maar ze bleven daar beide, op ademafstand.
Toen Luna haar hand op de knie van Liv legde, werd de wereld even stil als sneeuw. Geen storm, geen zon, geen tijd. Alleen de huid die onder haar hand warmer werd. Liv ontdekte gedurende dat moment dat aanraking niet iets was wat je deed, maar iets wat je werd. Ze werd fluistering. Ze werd huidhonger. Ze werd een open, trillend veld van verlangen. Ze voelde hoe haar schaamlippen uiteen weken. Haar ogen werden gezogen naar het knopje en het streepje zichtbaar onder haar linnen rok. Haar lippen en ogen verlangden.
Samen lazen ze die lome middag poëzie in een hangmat, en na het vijfde gedicht, toen de zon door de bladeren trilde, kuste Luna Liv’s bovenlip. Zacht. Ontwakend. Geen storm. Een trilling. Hun eerste kus was geen ongeluk. De eerste keer dat Luna haar met haar tong beroerde, net onder haar navel, dacht Liv dat haar lichaam muziek geworden was. Ze kreunde, ze beefde, ze huilde van overgave. Liv wist: ik bén een lied, ik bén een lichaam dat zingt. Onder handen, onder tongen. Ze sliepen -zonder slaap- naakt naast elkaar. Ze lazen gedichten op elkaars dijbenen, luisterden naar elkaars adem als koorzang. Ze lagen voor het eerst samen in het gras toen de lente bijna zomer werd.
Luna rolde haar hemdje op en legde Livs hoofd op haar blote buik. Onder haar ribben tikte het hart als een geheime klok. Liv luisterde. En kuste het ritme. Stap voor stap verkende ze Luna’s lichaam: haar zij, haar navel, de zachte bogen van haar borsten, de geurige vallei tussen haar benen waar geen bloemen groeiden maar wel nectar vloeide. Ze had nooit eerder écht geproefd van een ander meisje. Maar Luna was geen ander meisje. Luna was haar vriendin, haar spiegel. En toen haar tong Luna’s clitoris vond, en Luna beefde, was het alsof de maan zelf zich opende in haar mond. Ze kenden geen schaamte. Alleen honger. Ze schreven gedichten met elkaars vingers. Ze zongen in fluisteringen. Ze vielen in slaap met hun monden nog nat van elkaar.
Op een avond kwamen ze laat thuis. Een film in de bios die ze maar half hadden gevolgd, hun handen die elkaar steeds vonden op de armleuning, op elkaars dijen. Ze fietsten in het donker, Luna achterop, armen om Livs middel, haar voorhoofd rustend in de holte van haar rug. Liv voelde haar daar, in haar ruggengraat, in haar ademhaling. In huis was het stil. Niemand zou hen storen vannacht. ‘Wil je bij me blijven slapen?’ vroeg Liv. Luna keek haar aan en knikte alsof ze geen ander antwoord kende. Ze dronken kruidenthee in pyjama’s die stiekem te veel huid lieten zien.
Luna liep op blote voeten door de keuken, en Liv zag hoe haar schouders dansten bij elke beweging. Ze zeiden niets, maar hun lichamen lazen elkaar al. Zoals een boek waarvan je de woorden nog niet goed kent, maar waarvan je de zinnen al voelt. In bed kroop Luna als eerste onder het dekbed, maar Liv liet haar hand over haar arm glijden, en fluisterde: “Kom wat dichterbij.” Dat deed ze. De eerste kus die nacht kwam zacht. Een trillende ontmoeting van twee monden die niet zeker wisten of ze moesten vragen of antwoorden. Luna’s lippen roken naar slaap en kamille. Livs vingers gleden naar haar gezicht, vertraagd alsof ze iets heiligs aanraakte.
Toen haar hand over Luna’s zij schoof en op haar heup bleef rusten, gaf Luna een kleine zucht. Een ademtocht die opende als een poort. Hun lichamen vonden elkaar in een taal zonder woorden. Luna trok haar shirt uit met een haperende beweging en legde Livs hand op haar borst. ‘Voel me,’ fluisterde ze. En Liv voelde. De huid daar was warm en dun. Tepels klonken als een echo van wat komen zou. Luna huiverde. Liv kuste haar van borst tot navel, tot aan het zacht kloppende vlees tussen haar benen. En toen haar tong haar clitoris vond, opende Luna zich als een bloem die voor het eerst licht ontvangt.
Ze bewoog langzaam, een wals van water. Ze kwam klaar, niet met geluid, maar met een lange adem die als wierook uit haar lichaam vloeide en zacht streelde ze Livs haren en fluisterde: ‘Ik wist niet dat dit kon.’ Die nacht sliepen ze in elkaars armen. Luna’s benen om Liv heen gevouwen. Twee meisjes, één maan, één leven. En onder hun huid groeide een nieuwe dageraad.
Het ontwaken van Liv kwam niet plots. Het was geen klap van wellust, maar een reeks van fluisteringen. Een keer in bad, toen haar eigen vinger langs haar venusheuvel gleed en iets raakte dat vonkte. Een keer op het strand. De duinen lagen stil, golvend als een witgelige zee die zich tegen de horizon neervlijde. Een man keek haar aan zoals anderen bloemen bekijken. Niet om te plukken. Maar om te zaaien.
Het ruisen van de zee klonk gedempt, alsof het alleen voor hen twee fluisterde. Het zand was warm onder Liv’s dijen, het gras kietelde haar huid terwijl ze op haar rug lag, half verlegen, half hongerig naar wat komen zou. Zijn blik was niet roofzuchtig en raakte haar dieper dan zijn handen in eerste instantie durfden. Teder in de duinen schoof hij haar bikini omlaag alsof hij een geheim perk in een tuin openlegde. Het zand plakte zacht aan haar heupen, ze voelde zich een vrucht in het volle zonlicht, rijp, wachtend. Zo zaaide hij eenmalig tussen haar billen en likte ze schoon.
Zijn handen grepen haar billen toen zijn zaad vloeide. Hij schonk. Ze keek om. Lachte naar hem. Ontving. Ze kusten. Zij boog zich naar hem toe, trok hem op, zoog hem gulzig in zich alsof ze bang was dat het water uit de bron van de zaailingen zou opdrogen. Er bleek nog genoeg bronwater om in haar keel te zaaien en door te slikken. Zilt. Toen hij zich tussen haar benen liet zakken, proefde hij haar dorst. Zijn tong was eerst aarzelend, dan gretiger, vurig, alsof hij het zout van de zee van haar wilde aflikken.
Liv kreunde, haar hele lijf trok samen, een trilling vanaf haar buik die door haar tepels naar haar lippen schoot. Zij zoemde en kreunde toen hij haar nectar proefde. Ze verloor de remming: haar heupen schokten, haar vingers klemden zich in zijn haar, de orgasmen kwamen als golven die niet meer terug te dringen waren, ze stootte klanken uit. Liv’s lichaam wist al vroeg wat het wilde. Zijn vrouw lag elders rozig, slaperig, te zonnen. Hier, tussen helmgras en zand, werd Liv wakker gekust, gelikt en gespoten, bevrucht met weten wat diens vrouw niet wist, maar waar Liv hem voor bedankte.
En toen Judith haar op haar verjaardag een satijnen slipje gaf en fluisterde “dit is niet om te verbergen, maar om te onthullen”, wist Liv dat ze geroepen was. Ze leerde dansen, niet op een dansschool maar in nachtclubs, op voeten die ritme konden voelen in de vingers van anderen. Ze leerde tongen zoals anderen leerden spreken. Ze leerde hoe ze kon luisteren met haar bekken. Ze ontdekte haar heilig vuur. In handen, in blikken, in de roes van aanraking. Een dansfeest was haar levenstoneel. Voor haar dé plek waar ze test wie durft. Ze likt je tong nog voor je hem uitsteekt. Ze neemt je geslacht in haar mond zonder waarschuwing. En als jij denkt dat je haar hebt dan keert zij zich om, omdat zij jou neemt. Als haar liefje voor een nacht.
En toen, die ene keer, met haar moeder, bij haar moeder. Thuis, op Judiths tafel…was het geen theater. Geen scène, maar een overgave. Daar zat ze. Niet als minnares van macht, maar als vrouw in aanbidding. Haar knieën open. Haar heupen gekanteld. Niet om te verleiden. Maar om te ontvangen. De jonge minnaar van haar moeder, naar later bleek een klasgenoot. Hij, Casper, was geblinddoekt zodat hij niet wist dat hij niet Judith, maar haar dochter, Liv, die middag vulde. Zijn vingers, zijn mond, zijn geslacht, elk deel van zijn lichaam werd onderdeel van haar trance. En haar schoot opende zich alsof de wereld eindelijk een stem kreeg.
Hij was niet de eerste die haar lichaam kuste, maar hij was wel de eerste die haar liet geloven dat haar schoot een zegen was, geen geheim. Haar schoot ging open. Niet om hem te plezieren. Maar om haarzelf te openen. Voor haar zelf. En toen hij haar vulde, voelde haar lichaam even een altaar. Zij was de godin van de liefde én het offer dat ze zichzelf schonk. Hij de priester én het vuur. Het moment op die tafel was niet alleen maar geil. Het was heilig. Alsof ze in stilte haar naam hoorde toen zijn zaad haar binnenviel. En toch, in de echo van zijn kreun, herkende zij gewoon zichzelf. De danseres. De dromer. De storm. Liv. En ook al wist hij niet dat zij niet Judith was, hij had toen geen vermoeden wie zij was die hem ontving.
Zij was het die op een feest verscheen als een komeet. Niet met licht maar met vonken die aansteken. Vonken die je broek doen trillen, je hart doen vergeten dat het ooit voor een andere vrouw sloeg. Liv, de verleidster, het beest, de bezetene. De bronstige spin in het web van zweet en verleiding. Iedereen op het feest voelde het: zij kiest, zij neemt, zij beslist wie vanavond zijn zaad mag schenken in haar erekruis. Meiden zagen dat hun vrienden door haar gehypnotiseerd werden. Jongens voelden alleen nog maar de erectie in hun kruis.
Liv had op het feest geen slipje aan, ze droeg alleen een glimlach. Ze kende de plek waar de muziek de grens tussen geilheid en trance doorbrak. Daar liet ze zich vinden. Daar ving ze blikken op met haar heupen. En zodra Casper haar zag, wist hij niet meer wat zijn naam was — alleen nog dat hij háár moest, niet wetend dat hij haar allang gehad had. Ze danste. Als een bezeten nimf, haar rokje slechts een lendedoek, haar billen en wat daar tussen school het hoofdmenu. Haar blik fluisterde: kom dan, jongen, laat me nogmaals zien en voelen wat je in huis hebt. Val op je knieën en lik maar raak.
En hij viel. Niet letterlijk. Maar zijn wil zakte door zijn benen.
Zijn lul stond recht als een onverwoestbare toren, die smeekte om een tong, een kut, een climax. De hare. Toen ze hem leidde, was het niet naar een bed, maar naar een plek waar geen woorden nodig waren en waar alleen beweging, huid, geur en druppels tellen. Liv is het feestbeest dat weet wat het doet, dat huilt van binnen om heilige honger die nooit helemaal gestild wordt. Ze is niet onmenselijk, maar té menselijk. Een lichaam vol dorst. Een hart dat niet van één man wil zijn, omdat het weet wat het is om in honderd armen niet gevonden te worden.
De vraag is niet: wie is Liv? De vraag is: wie word jij als zij jou kiest. Wil je haar volgen tot op het bed of de bank van haar geile wellust? Keer je terug naar de vriendin of de vrouw die je denkt lief te hebben? Of vind je bij beide wat. Die nacht hing zwoel als een verzwegen belofte. De lucht: dik van verlangen, licht als dons, zwaar als drang. En die kamer, waar zij Casper sloopte, een halfopen raam, een ventilator die niets verkoelde.
In diezelfde kamer waren een paar weekenden later drie vrouwenlichamen die wisten wat ze zochten. Charlie, Casper’s zus, was de eerste die sprak — met haar ogen. Ze liet een vinger over Yara’s lip glijden, Charlie’s vriendin. Niet de lip van haar mond, maar haar diepere lippen. Tussen haar benen. “Laat me proeven wat daar nog zit,” fluisterde ze, en haar tong beantwoordde het zout van oude geilheid met nieuwe dorst. Yara, liggend op haar rug, haar benen open als een boek dat hardop gelezen wil worden, kreunde, maar in haar keel lag al een andere naam klaar: Liv. Want zij stond daar. Tegen de muur, zonder bh onbewogen, tot haar handen zichzelf begonnen te bewegen. Niet verlegen, maar testend. Alsof zij zichzelf wilde offeren aan het ritueel dat zich tussen Yara’s dijen ontvouwde.
En toen gleed Liv op bed. Zij kroop niet, zij bewoog als een slang. Haar tong sidderde, haar lippen zogen als gewijde kelken die Charlies tepels en Yara’s hals in beurtelingse aanbidding ontvingen. Charlie liet haar tong eerst rusten vlak onder Liv’s navel, alsof ze heilige huid proefde. Een klein, bijna onschuldig cirkeltje, een zucht die haar tong het pad wees. Daarna gleed ze, langs de zachte haartjes, langs de rand van Liv’s zuchtende opening. Zij likte niet meteen; nee, zij ademde, alsof haar adem Liv’s lippen zachtjes tot bloei dwong. Liv kreunde nog niet. Haar benen spreidden zich slechts iets verder.
Charlie voelde met haar handen de binnenkant van Liv’s dijen, ving daar een siddering op, een uitnodiging zonder woorden, een gretig “doorgaan” dat subtiel werd uitgeseind. Toen pas bracht ze haar tong in stelling. Laag, traag, zwoel, van onder naar boven. De plooien likkend, het sap verzamelend alsof het heilig water was. Ze zocht Liv’s clitoris niet meteen, maar gleed erlangs, tweemaal, driemaal, tot Liv ongeduldig haar heupen tegen de mond van Charlie duwde en fluisterde: “Daar… alsjeblieft.”
Charlie glimlachte alsof ze een valse heks was. De tong vond haar knop, en begon te dansen: niet wild, alsof ze al een ervaren bespeelster van clitorissen was. Cirkelend. Zigzaggend. Knabbelend, heel licht. Tastend. Tot ze hoorde dat Liv haar adem inhield — het signaal dat het lichaam ging trillen. En dan, een laatste, sierlijke lik, zoals een kalligraaf een woord beëindigt. Toen kwam het: de schok, de gloed, de lange, stromende golf die Liv deed beven tot haar borsten trilden en haar nagels zich in het bed boorden.
Charlie zoende haar clit nog één keer, een soort laatste groet. En toen keek zij op, haar mond nat, haar ogen glinsterend, en zei: “Zeg mij, wie ben je eigenlijk? Je lijkt jezelf te hebben gevonden in het spel van mijn tong.”
Ze likten. Ze zongen — met natte monden, zwoegende vingers, en spastische heupen die hun eigen ritme vonden. Ze raakten niet alleen elkaars kut, maar ook elkaars ziel. In het speeksel lagen open boeken. In de aars van Yara lag een geheim dat Charlie opende met haar tong. En zij kwam met een gil die een heel huis wakker had kunnen maken. Charlie kwam, in haar hand, met Liv’s tanden om haar tepel. Liv kwam terwijl zij door Yara werd gezogen. Zij hadden geen man nodig. Geen lul. Geen opdracht. Geen zaad.
Alleen elkaars adem, elkaars vocht, elkaars naam. Drie vrouwen. Eén bed. Geen grenzen meer. Liv ademde diep in, haar borst rees als een golf die haar naam herkende. Haar dijen nog trillend, haar lippen vochtig van genot én verwondering. Ze keek Charlie aan — met ogen die iets ouds, iets verslagens en toch vurigs droegen. Alsof ze net haar eigen spiegel had ontmoet in de mond van een ander. Ze lachte niet. Ze glimlachte. En ze zei, zacht maar onontkoombaar: “Ik ben het lied dat alleen vrouwen zingen als ze nat zijn van waarheid.” “Ik ben de schaduw van elke bruid die ooit stiekem de priester begeerde.” “Ik ben geboren in een stille kamer met gesloten gordijnen en kussens tussen de benen.” “Mijn moeder heeft me niet geleerd te zwijgen, mijn lichaam heeft me geleerd om te spreken met sap. En jouw tong, Charlie? Die heeft me verstaan.”
Ze schoof dichterbij, haar voorhoofd tegen dat van Charlie. “Jij hebt me gelezen, blad voor blad, en nu wil ik dat jij de pen vasthoudt.” Charlie’s vingers gleden weer tussen Liv’s benen, alsof de tekst verder moest. De volgende strofe. Een duet van huid, vocht, verlangen. Het bed werd een kathedraal van lichaam en adem. Geen muren, alleen huid. Geen altaar, alleen tong. Liv hief haar bekken op, als een heilige die zich offerde op een bladzijde van genot, en Charlie’s mond werd de priesteres die de hostie ontving — zacht, druipend, aanbiddend. Haar tong bewoog als een gebed, traag, cirkelend om de zwelling van Liv’s clit, met het ritme van iemand die weet: “Hier schuilt geen zonde, alleen waarheid.”
Liv’s handen vonden houvast aan het haar van Charlie, niet als bezit, maar als richting — een kompas naar het noorden van haar ziel. Ze gleed met haar heupen, als antwoord, een beweging die het ‘amen’ in fluistering bracht. Charlie pauzeerde even. Keek op. Zag Liv’s gezicht: betraand van extase. En vroeg met een schorre stem: “Mag ik jou binnengaan met mijn tong zoals jij de wereld binnentrad — heftig, ongevraagd, maar gewild?” Liv knikte. Een traan gleed langs haar kaaklijn, maar het was geen verdriet. Het was de herinnering aan het moment dat zij voor het eerst geopend werd en zich welkom voelde. Charlie’s tong keerde terug. En daar, tussen lippen en schoot, werd het lichaam van Liv een klankkast van genade. Ze begon te zingen — niet met haar stem, maar met haar stuiptrekkingen. Met haar kut. Met haar hart.