Schola Sine Braccas (3) Franse les

Schola Sine Braccas 3Luna liep op maandagmiddag het lokaal van monsieur Thomas binnen alsof ze een gedicht was dat zich langzaam ontvouwde, een erotische dichtregel in beweging. Haar rokje trilde licht bij elke stap, om het geheim dat onder haar verborgen was. Haar heupen -en lippen- trilden nog na van de zondag met Liv. Met Neruda tussen haar benen — niet letterlijk, maar in elke vezel van haar vochtige herinnering aan de gelezen gedichten en teksten — droeg ze de echo van “mi cuerpo de labriego salvaje” (mijn wilde boerenlichaam) in haar bekken.

Haar leraar Frans keek op toen hij haar zag. Zo had hij Luna nog nooit gezien. Zijn blik was als een mes dat tussen de regels -en tussen haar schaamlippen- wilde lezen. Luna voelde het. Zijn blik, haar vermoedens. Of het het rokje was? Of beter: wat er leefde ónder haar rokje? Of was het de geur van wat zij gisteren had opgewekt? Luna bukte om haar tas neer te zetten. Niet langzaam, niet opzichtig, maar nét lang genoeg. Lang genoeg om zijn vermoeden te bevestigen? Liv, die al op haar plek zat ving die buiging op als openbaring van de vrije schaamstreek. Ook zij voelde de nagalm van Neruda in zich meetrillen, alsof de poëzie van de zondag nog niet was uitgedoofd. “Heb je hem laten kijken?” fluisterde Liv terwijl Luna naast haar ging zitten. “Nee,” zei Luna, “ik heb hem laten vermoeden.”

En daar, bij hem, tussen het bord en de geur van koffie in een thermosbeker, groeide het verlangen stil verder als een verboden bloem tussen de regels van het lesrooster.…alsof zijn ogen de poëzie uit haar dijen wilden halen, woord voor woord, regel voor regel. Luna voelde in gedachte zijn adem al tussen haar benen. Niet alleen de blik, maar het denkbeeldige gewicht ervan, de stilte die haar rokje beroerde, de spanning die achter zijn bril verdwaalde. Hij keek niet lang, precies kort genoeg om niet verdacht te zijn, maar te lang om onschuldig te blijven. Ze ging zitten, naast Liv, trots, bewust.

“Zag je hem?” fluisterde Liv, zacht, met de geur van ochtend en geheim tussen haar lippen. Luna knikte langzaam. “Hij rook het,” zei ze. “Wat?” “Dat ik zondag Neruda met m’n slipje uit heb gelezen.” Ze lachten en hun ogen glommen. Het klaslokaal vulde zich met namen van Franse filosofen, maar onder de tafel rustte Luna’s hand op Livs dij. De tekst van de les vervloog als krijtstof in de zon, maar tussen Luna’s benen bleef het nat. Neruda had haar geopend. De leraar had het geroken. En Liv had nog niet alles gelezen. Van Neruda. Van Luna. “Lees me straks maar verder,” fluisterde ze, “maar dit keer tussen mijn benen.” Hij hoorde het niet. Liv wel. Haar tepels werden stijf.

Luna zat nog met de woorden van Neruda in haar schaamstreek toen de stem van monsieur Thomas haar naam als een pijl door de roes van haar lichaam joeg. “Luna… dis-moi ce que je viens de dire à propos de ce philosophe (Luna… vertel me wat ik net over die filosoof zei).” Haar wangen kleurden niet van schaamte maar van hitte — alsof de zon zich een weg baande door haar dijen omhoog naar haar gezicht. Ze had niet geluisterd. Ze had gevoeld. Livs hand was net van haar been gegleden, als een bladzijde die te snel was omgeslagen. Ze keek op naar monsieur Thomas. Haar blik was helder, maar ergens in haar ogen lag een dampige afwezigheid.

“Vous disiez,” begon ze langzaam, met haar lippen nog half open van het niet uitgesproken kreunen, “que Sartre croyait que l’enfer, c’est les autres“ (dat Sartre geloofde dat de hel andere mensen zijn)… maar misschien, monsieur, bedoelde hij eigenlijk: “l’enfer, c’est soi-même quand on ne jouit pas (de hel dat ben je zelf als je niet geniet).” De klas hield zijn adem in. Luna speelde. Nu. Met monsieur Thomas. Hij kneep zijn ogen tot halve maansikkels, een zenuwtrek in zijn kaak verried verwarring of opwinding. Misschien allebei. “C’est… een interpretatie, mademoiselle Luna.” Liv fluisterde naast haar, nauwelijks hoorbaar, “Je bent een godin.” En met haar pink raakte ze opnieuw Luna’s dij, als het begin van een nieuw gedicht, nog ongeschreven. Luna’s stem was als zijde die onverwacht langs een open wond streek. Zacht, maar onontkoombaar pijnlijk voor wie zich aangesproken wist. Ze had zich net een tikje opzij gedraaid, haar knie losjes over haar andere been gelegd, haar rokje net niet te ver opgetrokken en maakte het grensgebied tussen onschuld en uitnodiging voor hem zichtbaar. Ze ging daarbij direct frontaal. “Toen ik binnenkwam en u naar mijn rokje keek om te zien of ik er geen slipje onder droeg, is dat een feit of óók een interpretatie, meneer Thomas?”

De stilte in het klaslokaal viel niet omdat dit een saaie conversatie was, allerminst, maar ze ontstond door begeerte, verwarring, honger. Aangewakkerd gewekt door Luna’s krachtige inzet. Haar stem was niet luid, maar iedere letter had gewicht. Monsieur Thomas opende zijn mond, maar zijn lippen vonden geen woorden. Hij keek even naar zijn boek, toen naar zijn hand, alsof hij die kon gebruiken om de realiteit terug te duwen op zijn plaats. Luna keek hem kalm aan. Ze wist wat haar aanwezigheid deed — haar taal, haar geur, haar natte afdruk op de stoel waar ze op zat. Ook Liv’s adem was nu hoorbaar. Ze voelde het. Niet alleen de les, maar het hele klaslokaal hing aan een ragfijne draad tussen zonde en schoonheid.

“Of moeten we deze observatie, zoals Sartre misschien zou zeggen, plaatsen in het domein van het existentiële kijken?” voegde ze er zachtjes aan toe, haar tong kort tegen haar gehemelte tikkend als een klok die afliep. Liv keek haar aan. Ze wist: Luna zou vandaag niet overhoord worden. Het was wachten tot ze werd gehoord en gelezen. Tot diep tussen haar benen. Luna’s mondhoeken trokken omhoog in een glimlach die zich verschool achter een zuchtje, niet van schrik, maar van ruimte en herkenning. “U mag nablijven, mademoiselle,” had meneer Thomas gezegd, terwijl hij zijn bril iets rechter schoof op zijn neus, alsof dat zijn eigen zinsbegoocheling kon corrigeren.

“Is dat een bevel, een uitnodiging of een nieuwe stap in het sexistentiële domein, meneer?” vroeg Luna met opgetrokken wenkbrauw, haar stem zoet als honing die net van de lepel drupt, maar met een scherpte die het blad van een vlindermes verraadt. Zo zoet als het vocht dat op dat moment uit bron ontsprong en op haar stoel lekte en waarvan ze voelde en hoorde dat haar schaamlippen zich er met een slurpend geluid in vastzogen. Zo scherp en vilein als diezelfde lippen die smeekten om het strakke lid van monsiour Thomas te kunnen omklemmen en vast te zuigen. Liv hield haar adem in. Ze voelde hoe de temperatuur in het lokaal steeg terwijl buiten de regen op de ramen tikte als vingers die een geheime code klopten. Thomas schraapte zijn keel. “Laat ik het zo zeggen, het is een kans tot verdieping, mademoiselle Luna.” “Van welk vak?” fluisterde Luna. “Van jezelf,” was zijn zachte antwoord, nauwelijks hoorbaar boven het bonzen van de klok.

Toen het lokaal zich leeg was gelopen, bleef Luna zitten. Haar benen over elkaar, haar hoofd iets schuin. Haar laptop bleef open. Ze wachtte. Met Neruda bleef zij na, alsof zijn verzen zich hadden genesteld in haar onderbuik, als flonkerende vogels die hun snavel tegen haar lippen drukten, tegen haar clitje tikten. Ze zat nu bovenop haar gebruikelijke tafel, bij het gangpad, haar benen uit elkaar, haar rokje bewust iets korter dan gepast. Te kort. De lucht tussen hen trilde. Ze voelde de wind langs haar schaamlippen waaien.

Toen hij dichterbij kwam, met een stap die geen lesstof meer droeg, wist zij: dit wordt geen overschrijding van regels, maar een herdefiniëring van wat verlangen in taal en tijd betekent. Een nablijven in het rijk van het ongezegde. Een eerste bladzijde van wat nog geschreven moet worden. Door blikken. Door huid. Door geur. En misschien… door Neruda, of eerder een Frans dichter of filosoof. En door monsieur Thomas tussen haar benen.
“Wat u doet is ongepast, juffrouw Luna,” zei meneer Thomas, zijn stem schor als een docent die zijn gezag terugroept van de rand waar het net overheen dreigde te glijden. Maar Luna boog haar hoofd niet. Ze liet haar blik langzaam langs zijn shirt glijden, zijn handen, de lijnen van zijn gezicht waarin het verlangen zich niet kon verbergen. Ze voelde de macht verschuiven, niet als een aanval, maar als een zucht in een donker lokaal waar de zon niet binnen hoefde om warmte te brengen. “En toch keek u,” zei ze zacht, “of ik onder mijn rokje een slipje aan mijn billen had”. Haar stem was geen aanklacht, geen verleiding; het was een constatering. Een spiegel. Een fluistering die zich in zijn buik nestelde.

Thomas kneep zijn ogen tot spleetjes, alsof hij haar nóg beter wilde lezen. Zij sloeg haar laptop dicht. “Zal ik dan maar nablijven?” Ze stond op, liep langzaam langs hem heen, en in het voorbijgaan – heel even – raakte haar vingertop zijn hand aan. Niets meer dan een ademstoot. Maar het had de kracht van een handtekening. Onder een les die hij nooit zou durven toetsen. “Kijk maar op mijn stoel, daar vindt u het antwoord. Voor het geval u aan het begin van de les nog geen conclusie had getrokken.”

In meneer Thomas stormde het. Aan de buitenkant bleef hij de leraar — styluspen in de hand, kin opgeheven, een blik die het klaslokaal schuin scande. Maar vanbinnen klauwden gedachten als wilde rozenranken door zijn lijf: geurend, scherp, levend. Wat was het dat Luna bij hem had losgemaakt? Geen puberale opwinding, geen vluchtige blik naar jeugdig vlees – nee, het was iets diepers, iets wat op fluistertoon riep: zij ziet mij. Niet als man, niet als autoriteit – maar als ziel. Als kwetsbare aanwezigheid. Toen ze zei: “U weet waar ik woon” voelde hij de adem in zijn borst schokken. Dat was geen flirt. Dat was geen dreigement. Dat was een echo van herkenning. Alsof zij, op die maandagmiddag met Neruda nog druipend tussen haar benen, zijn innerlijke dorst had aangevoeld. Niet naar haar lichaam. Maar naar het magnetische veld rond haar bestaan — haar durf om begeerte en taal te versmelten, haar vermogen om erotiek met existentie te verstrengelen.

Hij had gedacht dat hij háár de regels zou leren. Maar zij liet hém de rafelranden van zijn eigen verlangen zien. En toen hij haar stoel naar achteren schoof begreep hij: ze had deze maandag zonder slipje in de klas gezeten en ze was bovenmatig nat geweest. Hij zag hoe haar schaamlippen zich hadden vastgezogen aan de stoel, de afdruk was nog zichtbaar. Hij keek vervolgens diep in haar ogen. Ze likte met haar tong haar lippen. Knipoogde. Slurpte. Wat in Thomas omging was geen keuze meer, maar een driftige tocht tussen wat mocht en wat móest. De vraag was niet of hij met haar zou nablijven – de vraag was of hij nog in staat was haar stem uit zijn dromen te wissen. Hij wist het antwoord al.
Dus gaf hij ook geen antwoord. Er viel een stilte – zo lang en geladen dat de lucht tussen hen en haar schaamlippen trilden. Zijn styluspen viel uit zijn vingers, terwijl hij haar aankeek, – niet als docent, maar als man die even niet wist of hij de leerling tegenover zich wilde toetsen, kussen, beminnen of ontmaagden. Voor zover dat laatste nog aan de orde kon zijn.

Toen zei hij, met een stem waarin zijn hele afgrond meereed: “Woensdag. Na je laatste les. Breng het boek mee… en kom ook dan zonder slipje. We gaan teksten lezen.” “Prima. En mocht u zich bedenken. Ik zei al, U weet waar ik woon,” zei Luna, niet als een uitnodiging, niet als een waarschuwing – maar als een waarheid die tussen haar schouderbladen blonk toen ze de deur van het lokaal achter zich sloot, alsof ze zelf niet kon wachten tot woensdag. Thomas bleef achter, pakte de styluspen van de grond en zag twee druppels liggen waar zijn wijsvinger doorheen gleed. Hij proefde haar zaligheid. Wat op het bord was geschreven, was niets vergeleken met wat zich nu tussen zijn slapen wervelde: het wiegen van haar heupen, de melodie van haar schalkse stilte, haar smaak, de echo van Neruda misschien — “me gustas cuando callas porque estás como ausente” (Ik vind het leuk als je stil bent, want dan ben je afwezig) — maar hij wist dat ze nergens méér aanwezig was dan in zijn hoofd, zijn handen, zijn mondhoeken, zijn geslacht.

En zij? Toen ze zich omdraaide en de klas uitliep, wiebelde haar rokje opzettelijk een fractie meer, als een belofte, als een echo van wat ze al wist: Woensdag zou niet alleen het boek worden opengeslagen, ze zou niet alleen voordragen, maar ook de lippen van haar gleufje zouden opengeslagen worden. Zij liep als een zomerstorm door de gang, haar tas losjes over één schouder. Een vlinder zonder angst voor vingers die haar zouden aanraken. De middag gleed traag langs haar huid. Misschien zou ze hem schrijven. Of misschien zou ze gewoon het raam openlaten. Hij wist waar zij woonde. Maar zij wist waar hij zichzelf verloren had. Luna glimlachte. Niet triomfantelijk, maar plechtig. Alsof hij haar niet tot iets had verleid, maar iets in haar ziel of tussen haar benen had herkend. Ze voelde hoe haar hart even oversloeg – alsof haar borstkas niet wist of het zenuwen of begeerte was die daar bonsde. Ze voelde ook haar onderbuik, een diepe roering, als een druppel in een stille vijver, en hoe die zich uitbreidde in rimpels van warmte.

Haar tepels stonden stijf onder haar croptop. Haar schaamlippen voelden gezwollen. Als ze een slipje had gedragen hadden ze gefluisterd “Laat ons uit.” Ze tilde haar rokje op, even maar. En ze voelde de blik van meneer Thomas op haar rusten – want met zijn ogen had hij niet alleen haar billen gezien, maar haar, Luna, in haar naaktheid. Fysiek. Existentiëel.

Wat vond je van dit verhaal?

Aantal stemmen: . Gemiddeld cijfer:

Nog geen cijfer, ben jij de eerste ?

Geschreven door Thomas

Ik houd ervan om verhalen te schrijven. Mijn erotische verhalen wil ik hier graag met je delen. Wil je contact dan kun je me mailen op thomasnoorderlicht@gmail.com

Dit verhaal is 3544 keer gelezen.
Reageren? Leuk! Houd het aub on topic en netjes, dankjewel!

Plaats een reactie