Later op de dag als de zon al wat lager aan de hemel staat en Anna’s huis naar avondeten en tuinaarde ruikt is het in haar schuur stil en bedompt. Anna loopt daar in een tuinbroek zonder T shirt en bh en het ruikt er naast de geuren van een vrouw die vandaag al is klaargekomen naar gemaaid gras. Ze is bezig met het opruimen van tuingereedschap. Haar gedachten hangen nog ergens tussen het gras en Mare’s natte huid als ze haar handen aan haar broek afveegt, dromerig naar buiten kijkt en daar, in de deuropening, Storm ziet staan. Misschien stond hij er al even, in elk geval had ze hem nog niet eerder opgemerkt.
Hun blikken raken elkaar en zonder woorden slaan er vlammen over. Zijn torso, de strak gespannen speedo, waarin ze ziet hoe strak zijn lid staat en door de dunne stof heen ziet ze dat zijn strak gespannen eikel bloot ligt van verlangen. Anna laat haar hand langs haar dij glijden en voelt de echo van Mare’s aanraking en van Storms beukende vuur. Storm stapt de schuur binnen. Het licht valt in streepjes over zijn schouders, ze kan zijn gezicht nauwelijks zien, maar zijn aanwezigheid vult de ruimte met iets rauws, iets wat Anna nu anders proeft: niet alleen mannelijke kracht, maar een uitnodiging tot meer, tot het samensmelten van verlangens.
Ze kijkt hem uitdagend aan, legt haar handen aan het einde van de schouderbanden van haar tuinbroek, vlak bij haar borsten, die na het beminnen van Mare een schaduw van zachtheid zijn. Storm loopt op haar af, legt zijn hand op haar heup, kust haar stevig. Zijn mond ruikt naar zomer en honger, Anna duwt haar tong diep in hem en buigt zich iets naar achter, haar billen tegen de werkbank. Storms handen vinden hun weg onder de stof, glijden langs haar dijen en tillen haar op het ruwe hout. Ditmaal is hun spel anders: er zit Mare’s tederheid in Anna’s aanraking, en Storm voelt dat, proeft het in de zachtheid waarmee Anna zijn speedo omlaag duwt en zijn lul streelt, hoort het in hoe ze zijn naam fluistert. Ze wil hem ontvangen en voelt tussen haar benen niet alleen de man die ze neuken wil, maar voelt hem ook als onderdeel van het netwerk dat zij net heeft uitgebreid met een gemeenschappelijke geliefde, zijn zus Mare.
Hij gespt haar tuinbroek los die omlaag glijdt en ze verrast hem met haar naakte buik en billen, haar verlangende parelende kut. Storm vindt haar natte opening met zijn vingers, en Anna lacht uitnodigend, haar benen wijd, haar verlangen open. Storm dringt al snel in haar, de schuur vult zich met hun stoten, het hout kraakt, hun stemmen worden laag, de geur van seks mengt zich met olie en gemaaid gras. Anna kust hem onophoudelijk, ruw, hongerig, en als hij haar vult, beseft ze dat ze niet alleen van zijn liefdespook houdt maar ook geniet van de zachtheid die Mare op haar huid achterliet. Ze voelt een nieuwe vrijheid in haar lijf en weet dat er zo nog veel meer mogelijk is, met haar, met hem, met hen. Zo omklemt ze hem, duwt met haar voeten tegen zijn billen in het ritme van zijn stoten in haar. “Je doet je huiswerk goed, Storm” kreunt ze vlak voor ze klaarkomen.
Als ze samen uithijgen en uitrusten op de werkbank, kijkt Anna hem aan met een ondeugende twinkeling in haar ogen: “Je wereld wordt steeds groter, Storm… en de mijne ook…” Storm lacht want hij weet dat alles in dit huis, deze tuin, deze schuur, één stroom is geworden van delen, nemen, geven. Als Anna zinspeelt op een trio trekt er een nieuwe golf van verlangen door Storm heen en vult hij Anna opnieuw op de werkbank, opgezweept door het hout onder haar billen, de geur van olie, gras en zweet en de sporen van Mare’s zachtheid in Anna’s lijf. Storm voelt zich niet alleen man, maar de schakel in een keten van bekkens en beuken, van vrouwelijke natheid die zich vermengt en uitnodigt tot meer.
Terwijl Anna naar adem hapt, zachtjes lacht en haar hand door zijn haar streelt, drijft er een stout plan in Storms hoofd omhoog: Mare. Hier. Op deze plek. Haar op de werkbank leggen waar nu Anna nog natrilt, haar dijen spreiden, haar billen op het ruwe hout, haar vullen terwijl het daglicht tussen de kieren valt en de geur van een andere vrouw hun samenzijn nog dieper maakt. En het zindert in zijn gedachten omdat Mare dan voor het eerst publiek door hem genaaid wordt. Dat voelt als het onthullen van een geheim, dat met Anna gedeeld mag worden. Die gedachte maakt hem harder, zijn handen grijpen Anna steviger, en als hij diep in haar spuit, fluistert hij haast onbewust: “Binnenkort naai ik Mare… hier, waar jij nu bent.”
Anna lacht, begrijpt meer dan hij denkt, geeft hem een tik op zijn kont en zegt uitdagend: “Laat haar maar proeven wat ik vandaag heb gevoeld… en laat haar weten: dit hout is van ons allemaal. En ik wil zien hoe je haar in mijn schuur net zo nemen kunt als je mij nu nam.”
Later die avond, wanneer Anna met een glas wijn op haar tuinbank ligt, het raam open, haar benen losjes over elkaar, blijft haar blik rusten op de schuur in de schemering. Ze weet dat het spel nog lang niet uitgespeeld is, ook deze avond nog niet. En Storm? Hij zocht Mare op, zijn blik vol belofte, zijn hand gleden langs haar onderrug, een stille uitnodiging voor wat het hout en de nacht zullen brengen. Hij streelt het kuiltje boven haar billen, fluistert “Kom naar Anna’s schuur.”
Het is laat, de avond doezelt in het huis, de tuin glimt van wijn en zomerzweet, en Mare loopt even later sneaky Anna’s schuur in, waar Storm haar al opwacht. Het hout ruikt naar olie en verse herinneringen, naar maaien en naaien en ze voelt de werkbank voelt nog warm van Anna’s billen en plakkerig van van eerdere seks. Mare aarzelt niet: ze springt op het ruwe blad, haar benen wijd, haar haar los, haar lijf helemaal open voor wat komen gaat.
Storm laat de deur bewust op een kier, het maanlicht valt schuin over haar schouders, de lucht trilt van verwachting en het zoute spoor van eerdere begeerten. Mare lacht zacht, haar ogen glanzen. “Kom maar,” fluistert ze, “ik ben benieuwd wat je gereedschap vanavond kan.” Storm hoeft niet meer verleid te worden. Hij stapt tussen haar benen, duwt haar rokje omhoog, streelt haar dijen, zijn handen ruw en teder tegelijk. Zijn lul is hard, zijn wil duidelijk, hij boort diep in haar. Het hout kraakt, Mare’s rug buigt zich als een boog, haar hoofd slaat achterover, haar kreun vult de ruimte. Anna is afgekomen op de geluiden en kijkt toe door de deuropening, ze streelt haar borsten, haar klitje.
Storm beukt Mare, met het ritme van een man die weet dat hij in haar schoot volmaakt thuis is, elke stoot dieper, elke slag voller, tot Mare’s lichaam siddert, haar nagels in het hout krassen, en haar stem het geheim van hun huis vrijuit uitstoot als een wild, dierlijk lied. Hij vult haar, warm en gulzig en maakt de werkbank tot het aambeeld van natheid en kracht. Als Mare uitgeput tegen zijn schouder hangt, haar dijen nog open, haar buik nog trillend, kijkt ze naar Anna, en voelt ze hoe Storm een hand op haar borsten legt, haar wang kust, en fluistert: “Nu weten niet alleen wij twee dat wij geliefden zijn.”
Anna sluipt zachtjes terug naar haar terras, neemt een slok wijn, luistert naar de nacht, en glimlacht om de echo’s van genot die nog altijd zachtjes door het donker drijven. Zo wordt het spel een kringloop van verlangen en samenzwering en Anna voelt de nacht in haar lijf. De wijn tintelt op haar tong, en de echo van Mare’s bevingerde kreunen is als een fluistering in haar buik. Na een half uur, als ze naar binnen wil, lijkt het of er nog altijd geluiden uit de schuur komen. Ze loopt, nieuwsgierig en een beetje uitdagend, op blote voeten de tuin in, met alleen haar jurk als een lichte sluier om haar naakte lijf. De deur van de schuur staat nog altijd op een kier, het hout ademt warmte, en Anna kan haar eigen natheid al ruiken nog voor ze binnenstapt. Binnen is het donker, maar Anna’s ogen wennen snel de werkbank draagt nog sporen van Mare.
En Storm staat er, half in de schaduw, met een vragende blik, zijn lichaam is klaar voor meer. Anna lacht, leunt tegen het hout, en spreidt zonder schaamte haar benen, het vocht van haar opwinding zichtbaar op haar dijen. Ze kijkt Storm uitdagend aan, tikt tegen zijn neus: “Dus… jij bent nog laat aan het klussen. Of had je nog een klusje voor mij?” Storm grijnst, herkent de ondeugd, en laat zijn hand over haar dij glijden, langs de sporen van Mare, langs de warmte van Anna zelf. Zijn vingers vinden haar natte doos, hij proeft haar geur, en met een zucht drukt hij haar tegen de werkbank. Anna vangt hem met haar bekken, haar lijf nog opener, haar lachen verstomd tot een diepe, ruwe zucht.
Ze voelt aan zijn plakkerige lul de sporen van het samenzijn van Mare en Storm en opent zich zodat Storm haar opnieuw beukt. Hij vindt in haar en zij in hem de echo van Mare. Ze zijn beide wilder nu, dierlijker, voller, zijn stormram glijdt in haar tot ze samen schokken, het hout ritmisch meetrilt, en hun geheim een nieuwe laag krijgt – vrouw, man, vrouw, een cyclus van gedeeld vuur en natte nachten en ze hitsen elkaar op in een gezamenlijke cadans van stoten en ontvangen en het veelvuldig uitstoten van de naam van haar die in hun hoofden zit: “Mare” tot Storm bij “fuck Mare” zijn laatste schenking van deze dag doet.
Als ze uitgeput tegen elkaar hangen, hun ademhaling langzaam weer zakt, grinnikt Anna: “Deze schuur wordt nooit meer hetzelfde. En ik trouwens ook niet.” Ze kust hem snel, en samen, met schurende dijen en dampend lijf, sluipen ze terug het nachtelijke huis in, wetend dat het geheim alleen maar rijker is geworden. Het verlangen blijft stromen, zelfs als het hout van de werkbank nog natrilt van hun samenzijn. Anna voelt de warmte van Storm nog diep in haar, haar dijen plakken, haar hart bonkt van de opwinding en de gedachte aan wat nog kan. Ze trekt haar jurk recht, drukt een laatste kus op Storms schouder en fluistert met een ondeugende glimlach: “Kom je straks bij mij slapen, Storm? Het is al middernacht en mijn bed is zachter dan die werkbank… en ik ben nog lang niet klaar met jou.”
Storm, nog naakt in de schemer, voelt zijn lichaam alweer groeien bij haar uitnodiging. Hij lacht zacht, veegt het zweet van zijn voorhoofd, en knikt langzaam: “Ik wil je vannacht nog dieper vullen, Anna. Tot je me niet meer uit je hoofd krijgt.” Anna grinnikt, pakt hem bij de hand en samen sluipen ze het huis in, langs de donkere keuken, over de trap, haar slaapkamer in, waar het ruikt naar een slipje vol geronnen zaad, jasmijn, verlangen en zomer. Het bed is breed en koel, de lakens wit, het raam open naar de nacht. Anna laat zich achterover vallen, haar benen wijd, haar blik vol honger en verwelkoming. Storm volgt, zijn handen en mond ontdekken haar opnieuw, maar nu met de traagheid van de nacht en de ruimte van gedeeld verlangen.
Hij neemt haar niet alleen als stormram, maar geeft zich ook als tedere minnaar. Hij zoekt haar diepste plekken, vult haar met lange, stevige stoten tot ze hem smeekt niet, nooit meer te stoppen. Ze komen samen, hun lichamen verstrengeld, de kamer gevuld met fluisteringen en kreten, hun lichamen gloeien na, en Anna fluistert in het donker: “Blijf vannacht bij mij slapen, houd me vast als ik in slaap val. Laat me voelen dat ik helemaal van jou ben, tenminste tot de zon opkomt.”
En Storm is in elk geval voor één nacht, helemaal van haar.