Schola sine Braccas (2) Meisje uit Liv’s klas

Schola Sine Braccas deel 2Luna droeg vaak oude T-shirts met bandlogo’s die alleen zij nog kende, over bloemenrokken die niet bij haar sokken pasten — maar juist daardoor onweerstaanbaar waren. Ze had een trui met losse mouwen waarin haar vingers vaak verdwenen, en een leren schrift vol met inktvlekken en droevige zinnen uit Franse poëzie. Haar vakkenpakket bestond uit Latijn, Grieks, Frans, Filosofie, Biologie, Spaans en Wiskunde A — want “je moet ook kunnen tellen hoe lang een kus duurt,” zei ze. Ze hield van Billie Eilish, maar dan alleen de akoestische versies. En van Joni Mitchell. En van beelden van Camille Claudel. Haar idool was Patti Smith, maar dan zonder de heroïne.

De eerste kus kwam niet per ongeluk. Luna had die voorbereid als een zacht ritueel. Terwijl ze een proefwerk Biologie ‘vergat’ in te leveren, bleef ze zitten en wachtte tot Liv ook bleef. Daarna: een gedicht op een losse bladzijde. Eén oogcontact. Eén knik. En een trage, stille nadering. Lippen die geen taal spraken, maar alles vertelden. Ja — ze hadden elkaar al vroeg gevonden, druppelend van vragen en verlangen. Luna was de eerste bij wie Liv niet bang hoefde te zijn voor haar zintuigen. Zij proefde haar blik, rook haar angst, en wist die te kussen. Ze zaten naast elkaar bij Frans, maar de echte wereld leerden ze kennen op de fiets naar huis, in de stilte na een regenbui, of wanneer Luna fluisterde: “Luister, dit is de klank van je huid die mij roept.”

Op Livs zestiende verjaardag had Luna haar voor het eerst op de mond gekust, onder een brug bij het park, waar hun fietsen tegen elkaar leunden. Ze waren natgeregend en lachten om hun drijfnatte spijkerbroeken. Maar haar lippen waren droog. En warm. En zacht. En zonder dat ze het van tevoren wist, had Luna Liv daar ontmaagd van haar eerdere aarzelingen. Geen vlees, geen bloed — maar een openbaring van adem, geur, tong en borst. Die dag was grauw als potloodwater, grijs tot in de tenen. Maar tussen Liv en Luna hing iets glanzends.

De regen maakte hen nat, ja hun broeken plakten aan hun benen, hun truien droegen het gewicht van wol en water, hun haar droop als weemoed over hun voorhoofd. Maar hun ogen glommen. En tussen hun vingers hing een belofte als een draadje zonlicht dat niet knapte. Bij Liv was niemand thuis. Ze hingen hun natte jassen op, trapten hun schoenen uit, en keken elkaar aan met die blik die geen woorden meer verdraagt. Luna’s wimpers plakten aan haar bleke huid; Liv veegde een druppel van haar wang en merkte dat haar vingers trilden.

“Je bent koud,” zei ze zacht, “kom warm worden.” Luna lachte, maar zei niets. Ze trok haar trui uit — drassig, wollig, een geur van herfst en lijf en daaronder droeg ze niets. Geen hemdje. Geen beha. Alleen de bleekheid van haar borsten, de stilte van huid die wachtte op aanraking. Liv’s adem stokte. Ze had Luna wel eerder gezien in sportkleren, tijdens logeerpartijtjes. Maar nooit zo. Niet in dit licht. Niet met deze kwetsbaarheid. Liv leidde haar naar haar slaapkamer. Ze hield Luna’s hand vast alsof het een gewijde relikwie was. Op het bed lagen dekens, zacht, uitnodigend. Luna liet zich vallen en keek omhoog. Haar broek was nog nat, haar sokken kledderden. Maar haar ogen vuurden. Liv knielde naast haar, trok Luna’s sokken langzaam uit, kuste de bovenkant van haar voet.

“Ik wist niet dat voeten mooi konden zijn,” fluisterde ze. Luna lachte weer. Maar zachter nu. Ze reikte een hand uit naar Liv, trok haar mee onder de dekens, tussen kleren en warmte en lijf. Ze kleedden elkaar langzaam uit alsof je een cadeau uitpakt waarvan je door de vorm de inhoud al kent, maar toch trilt van verwachting. Luna’s huid rook naar regen op beton. Naar een meisje dat de lente wakker kust met haar adem. Ze kusten lang, zonder haast. Hun tongen waren nog onwennig maar nieuwsgierig. Liv gleed haar vingers over Luna’s buik, naar beneden, naar de rand van haar onderbroek die drupte van buiten en van binnen. Toen Luna zich naar haar toe draaide en haar benen opende, voelde Liv het. Niet alleen vocht. Niet alleen opwinding. Maar de toestemming om daar een storm aan te wakkeren.

Liv boog zich voorover en kuste haar, daar, precies daar, waar Luna nog nooit was aangeraakt. Luna beefde. Haar benen trilden, haar handen gleden door Liv’s haren, haar mond riep geen naam, maar een klank. Een oergeluid. Alsof regen en wind en verlangen ineens besloten hadden dat dit hun tempel was. Ze werden nat. Ja, van de regen. Van hun kut. Van wat ontwaakte. En die middag, toen Luna na de ontlading met haar hoofd op Liv’s borst lag, zei ze alleen maar: “Ik wist niet dat dit bestond.” Liv kuste haar voorhoofd. “Ik ook niet.” Maar vanaf nu wel. Vanaf nu – alles.

En wat begon als een speelse verwijzing – “de kus van Camille Claudel, ken je die?” – groeide uit tot een ritueel. Op regenachtige dinsdagen of op slaperige zaterdagochtenden, wanneer het huis stil was en de wereld daarbuiten even leek stilgezet, oefenden Liv en Luna die ene kus. Niet slechts een aanraking van lippen. Maar een ontmoeting van zielen, van schaduw en licht, van huid die snakt en mond die leert spreken in adem. Luna had de sculptuur ooit in een boek gezien. Twee lichamen, ineengevouwen, zinderend in marmer, alsof de steen zélf niet anders kon dan beven.

En zo probeerden zij het ook: stil staan, elkaars vorm volgen, een been tussen dijen, vingers langs een rug, lippen op lippen. Soms hielden ze elkaars gezicht tussen hun handen en zeiden niets. Soms fluisterden ze flarden gedichten. Van Rilke, Neruda, of zomaar iets wat klonk als verlangen. Net zolang tot Livs tong langs Luna’s lippen gleed. Tot Luna’s handen onder Livs trui dwaalden en haar tepels strak zetten. Tot hun lichamen zich bogen als was, niet als marmer, en elke boog, elke rilling, elk gehijg een ode werd aan Camille en aan alles wat daarna kwam.

De kus begon steeds rustig, ingetogen, een studie in zachtheid. Maar eindigde vaak heftig. Met benen die elkaar omsloten. Met kutjes die tegen elkaar schuurden, gleden, stootten, tot natte geluiden hun stilte verbraken. Tot hun mond geen kussen meer zocht, maar een houvast om het kreunen in te storten. Tot Liv beefde, en Luna overstroomde, en ze samen de climax deelden die te lang was ingehouden. De kus van Camille Claudel. Steeds weer. Tot ze niet alleen klaar kwamen. Maar wisten: wij zijn marmer dat zichzelf leert smelten. Tot Liv met rood op haar wangen en vocht in haar slip zacht zei: “Lees me Rilke voor… en adem je hete adem tussen mijn benen.” Alsof tong en taal even heilig mochten samenvallen. Ze lag op haar rug, haar dijen geopend als bladzijden van een kostbaar boek, en Luna, haar stem trillerig, haar hart een klok in overdrive, opende de Elegieën, vond een zin, las: “Liefde is dit: twee-eenzaamheid die elkaar beschermen…”

En toen boog zij zich, niet langer om te fluisteren, maar om te ademen – vlak boven Livs natte schaamte, waar de geur van opwinding en poëzie versmolt tot iets dat een altaar waardig was. Liv zuchtte. Niet omdat ze moest. Maar omdat het lichaam geen keuze meer had. Luna’s stem daalde dieper, haar lippen vonden de binnenkant van Livs dij, haar neusgleuf volgde de lijn naar beneden als een pelgrim naar de bron. Ze ademde. Eerst zacht. Toen dieper. Liet haar warme adem cirkelen rond Livs kloppende knopje, zoals de wind cirkelt rond een torenklok die straks luiden mag. En opnieuw fluisterde ze, met haar mond nu nauwelijks een centimeter verwijderd: “Ben ik nog jouw muze… of ben ik al jouw zangeres?”

Liv kon niet antwoorden, haar lichaam zong het antwoord. In rillingen. In natte druppels. In het spastisch omklemmen van Luna’s haren. In oerkreten die haar orgastische spasmen vergezelden. En terwijl de regen opnieuw begon op het dak, leek het of hun lichamen zich niet langer in een kamer bevonden maar op de rand van een vers gedicht – onaf, ademend, zingend. Terug op haar zij, haar dijen nog na-dampend van taal en tong, vroeg Luna met een hese giechel – half plagerig, half bloedernstig: “Word ik ook zo geil van Neruda?” Liv, met haar hand nog op Luna’s buik, ving de warmte onder haar vingers op alsof het een echo was van wat daar beneden nog na zinderde. “Alleen als jij de gedichten leest zoals jij likt,” fluisterde ze, en streelde met één vinger langs de rand waar lichaam en schaamte elkaar ontmoeten.

Luna lachte. “Dan kies ik Sonnet XVII… ik houd van jou op een manier die niemand begrijpt, net zoals ik van de bloem houd die je niet ziet maar voelt in het donker…” Ze ging rechtop zitten, nam het boek met Neruda’s gedichten van Liv’s nachtkastje en legde het op haar blote schoot. “Mag ik het tussen mijn benen lezen?” vroeg ze met een ondeugd die klopte op de poorten van de poëzie zelf. Liv knikte. En Luna opende het boek. “Ik wil jouw stem horen op mijn huid,” zei ze. “En als jij straks het zeventiende sonnet voorleest, dan duw ik jouw hand bij mij naar binnen.” De regen hield op.

Maar in de kamer was het nog altijd drassig. Van taal. Van tong. Van lichaamssap. Van twee meisjes die Neruda lazen en geen enkele regel onberoerd lieten. “Meer Sonnatten”, had Luna gezegd, met dat glimlachje dat nat was van weten. En Liv, met haar vingers al strelend langs het lijnenspel waar klank en clit samenvallen, lachte zacht terug. “Alsof je clit een toetsenbord is,” fluisterde ze, “en ik een componist van wellustige nocturnes.” Luna legde het boek op haar buik, haar benen gespreid als bladzijdes in een oude codex, waar alleen de ingewijden uit mochten voorlezen.

Haar ogen sloegen neer op Sonnet XXVII:
No te amo como si fueras rosa de sal, topacio
o flecha de claveles que propagan el fuego:
te amo como se aman ciertas cosas oscuras,
secretamente, entre la sombra y el alma.

Ik hou niet van je alsof je een roos van zout bent,
een topaas of een pijl van anjers die vuur verspreidt:
ik hou van je zoals bepaalde duistere dingen worden liefgehad,
in het geheim, tussen de schaduw en de ziel.

Bij “entre la sombra y el alma” voelde ze hoe Liv’s vingertoppen over haar clit gleden zoals een pianist over het ivoor van een vergeten melodie. Elke aanraking was een akkoord, elke zucht een crescendo, tot Luna haar hoofd in het kussen drukte en de woorden van Neruda als een bezwering uitriep:
“Secretamente…sexretamente… tussen de schaduw en de ziel!” Liv likte haar wijsvinger af, sloeg Sonnet XXXIII open, en fluisterde: “Nog eentje, voor de toegift.”

Amor, ahora nos vamos a la casa
donde la enredadera sube por las escalas:
antes que llegues tú llegó a tu dormitorio
el verano desnudo con pies de madreselva.

Nuestros besos errantes recorrieron el mundo:
Armenia, espesa gota de miel desenterrada,
Ceylán, paloma verde, y el Yang Tsé separando
con antigua paciencia los días de las noches.

Y ahora, bienamada, por el mar crepitante
volvemos como dos aves ciegas al muro,
al nido de la lejana primavera,

porque el amor no puede volar sin detenerse:
al muro o a las piedras del mar van nuestras vidas,
a nuestro territorio regresaron los besos.

[Liefste, nu gaan we naar het huis
waar de wijnrank de trap opklimt:
voordat jij aankwam,
kwam de zomer, naakt met kamperfoelievoeten, in je slaapkamer aan.

Onze zwervende kussen reisden de wereld rond:
Armenië, dikke druppel opgegraven honing,
Ceylon, groene duif, en de Jangtsekiang die
met eeuwenoud geduld de dagen van de nachten scheidde.

En nu, geliefde, keren we over de knisperende zee
als twee blinde vogels terug naar de muur,
naar het nest van de verre bron,

want liefde kan niet vliegen zonder te stoppen:
naar de muur of naar de stenen van de zee gaan onze levens,
naar ons territorium keerden onze kussen terug.]

“Ja,” kreunde Luna, “mijn territorium opent zich tussen mijn benen. Daar wil ik alleen nog jouw adem, jouw tong, jouw kussen.” Liv glimlachte, boog zich voorover, en ademde de laatste strofe in Luna’s schoot.

Wat vond je van dit verhaal?

Aantal stemmen: . Gemiddeld cijfer:

Nog geen cijfer, ben jij de eerste ?

Geschreven door Thomas

Ik houd ervan om verhalen te schrijven. Mijn erotische verhalen wil ik hier graag met je delen. Wil je contact dan kun je me mailen op thomasnoorderlicht@gmail.com

Dit verhaal is 3531 keer gelezen.
Reageren? Leuk! Houd het aub on topic en netjes, dankjewel!

Plaats een reactie