Vergeten liefde deel 1

Vergeten liefde deel 1De stem van Laura was hoog, scherp, en bewoog door de woonkamer als een stuk scherp glas. Martin hoorde de woorden, maar hun betekenis was allang verdwenen, weggeëbd in de moerasgrond van hun huwelijk. Het was de vijftiende keer dit jaar dat ze spraken over de ‘misgelopen kansen’ en de ‘stilgevallen toekomst’.

“Je doet net alsof ík het enige probleem ben, Martin!” Laura’s hand sloeg met een doffe klap op de salontafel. Het porseleinen schaaltje met de afstandsbedieningen ratelde kort.

Martin wreef met zijn duim over zijn voorhoofd. “Nee, Laura. Ik zeg dat we uitgepraat zijn. Weet je nog, toen we hier kwamen wonen? We hadden al die plannen. Waar zijn die nu?”

Zijn stem was vlak, vermoeid. Het was deze vlakheid die haar het meest irriteerde. Ze prefereerde woede; woede was tenminste nog een reactie.

“De plannen? De plannen waren niet genoeg, Martin! We wilden een kind, maar dat hebben we nooit gehad, en jij bent degene die dat laat liggen, elke keer weer! Je vlucht, Martin, je vlucht altijd!”

Die woorden — Je vlucht altijd — raakten hem dieper dan ze besefte. Ze waren de onbedoelde waarheid over zijn hele volwassen leven. Hij keek naar de witte, steriele muren van hun te opgeruimde huis. Het voelde niet meer als hun thuis, maar als een wachtkamer waar het leven was gestopt.

“Ik ben weg,” zei Martin, en het was geen dreigement meer. Het was een besluit.

“Weg? Waar dan heen? Naar je werk? Naar de kroeg, waar je tenminste nog iemand hebt die naar je luistert?”

Hij schudde zijn hoofd. Hij hoefde niet te antwoorden. Hij voelde de drang om de stilte te vinden, de afwezigheid van verwijten. Hij liep naar de hal en pakte de metalen, opklapbare trap die naast de meterkast stond.

“Ben je nu echt de zolder aan het opruimen, terwijl ik hier sta?” Laura’s stem barstte uit in ongeloof.

Martin keek haar aan, zijn blik zacht maar onwrikbaar. “Ik ga naar een plek waar de tijd stilstaat. Ik moet even weg van het heden.”

Zonder te wachten op haar reactie, zette hij de trap neer en trok het zolderluik naar beneden. Een wolk van stof en oude geuren daalde neer, scherp in zijn neus. Hij klom omhoog.

Toen het luik achter hem dichtviel, verdween het geluid van Laura’s stem in een doffe echo. Hij was abrupt overgeplaatst naar een andere dimensie.

De zolder was een donker, langgerekt landschap van vergeten hoop. Het enige licht kwam van een klein dakraam dat hoog in de nok zat. De zonnestralen sneden door de halfduisternis en verlichtten miljoenen stofdeeltjes die rustig in de mufzoete lucht dansten.

Martin liet zich met zijn rug tegen de muur zakken. Hij stak met een trillende hand een sigaret op. De geur van het brandende tabak mengde zich met de dominante geur van de zolder: oud, vergeeld papier, vochtig leer, en de zware, metaalachtige geur van zijn opa’s visgerei.

Hij had nu de stilte. Hij staarde naar de chaos om zich heen: onuitgepakte verhuisdozen, stapels kranten die decennialang teruggingen, en een rij oude, onhandige koffers.

Dit moet afgelopen zijn, dacht hij, terwijl hij de rook uitblies. Het huwelijk, de ruzies, de leegte. Ik moet hier weg.

Martin bleef een uur lang zitten. Zonder doel begon hij spullen te verplaatsen. De rillingen die hij eerder in de hal voelde, waren nu veranderd in een onderhuidse, ondefinieerbare onrust. Hij wist dat hij iets zocht, maar wist niet wat.

Zijn blik viel op een oude, vergeelde schoenendoos, half verstopt onder een stapel winterdekens.

De rook van zijn derde sigaret kringelde loom omhoog en verdween in het schemerige dakraam. Martin drukte de peuk uit in een oud blikje dat ooit vol spijkers had gezeten. Hij keek om zich heen, naar de chaos die zich als een vergeten landschap voor hem uitstrekte.

Hij besloot dat het genoeg was. Als hij hier toch zat, kon hij net zo goed orde scheppen. Hij begon dozen te verschuiven, stapels kranten opzij te leggen. Het papier kraakte onder zijn handen, de geur van oud drukinkt vermengde zich met het muffe leer van een koffer die ooit van zijn vader was geweest.

Een vergeeld fotoalbum viel open: zwart‑wit beelden van onbekende gezichten, een bruiloft, een vakantie aan zee. Martin sloot het snel weer. Hij wilde niet verdrinken in andermans herinneringen.

Hij trok een houten kist naar voren, vond er visspullen in — roestige haken, een scheefgezakte dobber, een halfvergane hengel. Het deed hem denken aan zomers die hij nooit meer terug zou krijgen. Hij zuchtte, schoof de kist terug, en ging verder.

De tijd gleed voorbij. Een uur lang dwaalde hij door dozen, koffers, stapels dekens. Het was alsof hij door de lagen van zijn eigen verleden groef, zonder te weten wat hij zocht.

Toen viel zijn blik op iets kleins, half verborgen onder een stapel winterdekens. Een schoenendoos, vergeeld, de randen zacht geworden van de jaren. Hij trok de dekens weg en tilde de doos voorzichtig op. Het karton voelde broos, alsof het elk moment kon scheuren.

Zijn hart klopte sneller. Er was iets vertrouwd aan deze doos, een vage herinnering die nog geen vorm had. Hij ging zitten op de koude vloer, zette de doos voor zich neer. Zijn vingers bleven even rusten op het deksel, alsof hij bang was voor wat hij zou vinden.

Toen tilde hij het langzaam op. Binnenin lag een bundel brieven, samengebonden met een vergeelde strik. Het handschrift op de bovenste envelop was meisjesachtig, sierlijk, en onmiskenbaar.

Annelies.

Nog vóór hij één woord las, was hij terug. De zolder verdween, de muffe lucht loste op. Hij hoorde weer haar lach, zag de zomerse tuin, voelde de warmte van haar hand in de zijne.

Hij sloot zijn ogen. En toen, heel voorzichtig, trok hij de eerste brief los uit de bundel. Het papier kraakte, bijna uit elkaar vallend. Hij opende hem, en las de eerste woorden:

“Lieve Martin…”

De inkt was lichtbruin en vaag, maar het sierlijke handschrift van Annelies was direct herkenbaar. Martin hield het papier dicht bij zijn gezicht, alsof hij bang was dat het in rook zou opgaan als hij te snel knipperde.

De eerste brief was gedateerd: 4 september 1989. Twee dagen nadat de laatste zomervakantie abrupt was geëindigd.

“Lieve Martin,” begon Annelies. “Het voelt zo raar. Ik ben al twee keer naar de schutting gelopen om te kijken of je oom Peter en tante Marijke al weg waren, maar hun auto staat er nog. Ik weet dat jij er niet meer bent. Het huis van de buren voelt… leeg. Papa vroeg waarom ik huilde tijdens het eten. Ik kon niet zeggen dat ik jou mis. Hij zou het niet snappen.”

Martin schoot overeind. Hij hoorde weer het bonken van de tennisbal op het asfalt, het verre geluid van een grasmaaier, en de altijd aanwezige geur van vers gemaaid gras.

Elke zomer was hetzelfde ritueel. Zodra de schoolbel voor de laatste keer luidde, pakte Martin zijn rugzak en de bus bracht hem naar het kleine stadje, naar het huis van zijn oom en tante. En elke keer dat hij van de bus stapte, stond Annelies aan de overkant van de straat, geduldig wachtend naast de grote eikenboom die haar huis verborg.

Ze waren vanaf dag één onafscheidelijk. In het begin waren ze gewoon dikke maatjes. Ze fietsten de hele middag over de zandpaden langs de weilanden, hun knieën schaafden langs elkaar, en hun lach weerkaatste tussen de knotwilgen. Ze bouwden hutten in het kleine bosje achter de begraafplaats—hun geheime hoofdkwartier, waar de wereld van volwassenen niet bestond. Ze deelden hun ijsjes, meestal waterijs met de neus in de lucht, want softijs was te rommelig.

Maar de zomer van ’89 was anders geweest. Ze waren vijftien. De zon scheen feller, de dagen waren langer, en de stilte die tussen hen viel, was niet langer ongemakkelijk, maar opwindend en zwaar van onuitgesproken woorden.

Martin herinnerde zich de avond op het zolderraam van zijn oom en tante, de plek waar hij nu zat. Ze hadden stiekem, via de daken, naar dat kleine dakraam gekropen om de sterren te kijken. Annelies had haar hoofd op zijn schouder gelegd. Haar haar rook naar zonnebrandcrème en zoete aarde.

“Martin,” had ze gefluisterd, haar adem warm in zijn oor. “Wat nu?”

“Nu?” Martin wist dat hij niet over het weer sprak. “Nu is er morgen.”

Maar de morgen was er niet, alleen nog die paar laatste weken.

De kussen waren toen begonnen. Onhandige, zoutige kussen op de bruggetjes over de sloot, haastig en vluchtig, altijd bang dat er iemand zou kijken. Maar ze waren oprecht, brandend van een belofte die ze allebei niet konden benoemen.

De brievenbundel kraakte in Martins hand. Hij wist dat elke brief in deze doos een stukje van dat perfecte verleden vasthield, de herinnering aan de belofte die in de ogen van hun vijftienjarige zielen gloeide: ze zouden elkaar nooit loslaten.

De tweede brief begon met: “Ik heb je een cadeautje gestuurd, Martin. Draag de vriendschapsband elke dag. Dan zijn we toch nog samen. En schrijf me nu echt elke dag. Beloofd?”

Martin keek naar de band om zijn pols. Daar zat hij nu niet meer. Hij las verder en voelde de kou van zijn huidige zolder. Het contrast was pijnlijk. De brieven waren de perfecte spiegel voor de leegte die hij nu was.

De derde brief was langer, haast een dagboek. Het papier was volgeschreven met sierlijke krullen, alsof Annelies bang was dat er niet genoeg ruimte zou zijn om alles te zeggen.

“Lieve Martin,” begon ze. “Ik heb vannacht niet kunnen slapen. Ik dacht aan ons, aan hoe het zal zijn als we later groot zijn. Jij zei dat je misschien wel een huis wilt bouwen met een veranda, zodat we ’s avonds samen naar de sterren kunnen kijken. Ik wil dat ook. En als we dan trouwen, wil ik dat onze huwelijksreis naar Afrika gaat. Ik wil de olifanten zien, en de leeuwen, en ik wil dat jij naast me staat als de zon opkomt boven de savanne. Beloof je dat?”

Martin voelde zijn keel dichtknijpen. Hij zag haar weer voor zich, vijftien jaar oud, met die vurige blik die alles kon geloven. Afrika. Het was zo ver weg geweest, zo onbereikbaar, en toch had ze het met een vanzelfsprekendheid opgeschreven alsof het morgen kon gebeuren.

Hij bladerde verder. De brieven werden intenser, voller van beloftes en dromen. Ze schreven elkaar over kinderen die ze ooit zouden hebben, over de namen die ze al stiekem kozen. Over hoe ze nooit zouden vergeten wat ze voelden, zelfs als de wereld hen uit elkaar zou trekken.

“Ik heb je nodig, Martin,” las hij in een brief van oktober ’89. “Niet alleen nu, maar altijd. Als ik ooit verdrietig ben, wil ik dat jij mijn hand vasthoudt. En als jij ooit verdrietig bent, beloof ik dat ik je weer laat lachen. Dat is wat mensen doen die van elkaar houden.”

Martin legde de brief neer en sloot zijn ogen. De woorden waren naïef, maar ook zo puur dat ze hem nu, decennia later, harder raakten dan hij kon verdragen. Hij voelde de leegte van zijn huidige leven, de kilte van de zolder, en het contrast met de warmte van die beloftes was ondraaglijk.

Hij pakte de bundel opnieuw vast. Afrika. Het woord bleef hangen, als een belofte die nooit was ingelost.

De daaropvolgende brieven veranderden. Het vuur maakte langzaam plaats voor de dringende eisen van het volwassen worden. De dromen over de savanne werden overschaduwd door toetsweken, bijbaantjes, en de eerste serieuze relaties in hun directe omgeving.

De bundel in Martins hand werd dunner, de data sprongen verder in de tijd. Er zat een sprong van bijna vier maanden tussen een brief van januari 1990 en de volgende van mei 1990.

De taal van Annelies was anders geworden. Haar sierlijke krullen waren strakker, de uitroeptekens zeldzaam.

“Lieve Martin,” stond er in een brief, gedateerd in de lente van hun zeventiende jaar. “Sorry dat ik niet eerder heb geschreven. Het is hier zo druk. Ik moet echt hard studeren voor mijn eindexamens, en ik heb nu een baantje in de bakkerij op zaterdag. Dat kost veel tijd.”

Ze schreef over nieuwe vrienden, over schoolfeestjes, en over een jongen uit haar klas die haar met de brommer naar huis bracht. De intimiteit van de vorige brieven was verdwenen. De toon was vriendelijk en geïnteresseerd, maar miste de panische afhankelijkheid van weleer.

“Die jongen, Jeroen, heeft me trouwens een bioscoopkaartje gegeven. Hij is heel aardig, Martin. Hij snapte niet waarom ik nog steeds die vriendschapsband droeg die jij me gaf. Ik heb hem maar afgedaan. Het leek kinderachtig. Maar ik ben hem niet kwijt, hoor! Hij zit veilig in de schoenendoos.”

Martin schrok. Hij voelde de scherpe, koude pijn van het verraad—niet van Annelies, maar van de tijd. Hij had zelf ook de band allang niet meer om. Hij had ook een nieuw leven opgebouwd, verder van dat kleine stadje en de jeugdige beloftes. De brieven waren gestopt omdat ze allebei, zonder het uit te spreken, besloten hadden volwassen te worden.

De allerlaatste brief was kort. Een simpele kerstkaart, twee jaar later.

“Lieve Martin, fijne feestdagen. Hoop dat alles goed gaat. Misschien zien we elkaar weer eens. Groetjes, Annelies.”

Wat vond je van dit verhaal?

Aantal stemmen: . Gemiddeld cijfer:

Nog geen cijfer, ben jij de eerste ?

Geschreven door Vlinder

Hoi, ik ben Linde. Schrijven is mijn manier om gevoelens een plek te geven. Nieuw als ik ben, leer ik elke dag bij — en jullie reacties maken dat ik durf door te gaan. Mijn verhalen draaien meer om gevoel en sfeer dan om expliciete erotiek.

Dit verhaal is 6128 keer gelezen.
Reageren? Leuk! Houd het aub on topic en netjes, dankjewel!

7 gedachten over “Vergeten liefde deel 1”

  1. Zal een ooit zo mooie jeugd liefde weer oplaaien? Is dit verhaal er niet een waar we allemaal wel eens aan denken? Hoe zou het zijn geweest als ik met mijn eerste liefde……………
    Mooi verhaal Vlinder. Ik ben weer terug in een ver verleden.

    Beantwoorden

Laat een antwoord achter aan Harm Reactie annuleren