‘s Avonds sluipt Storm stilletjes naar Mare’s kamer. Als hij in alleen zijn boxershort bij haar komt liggen, sluit Mare hem eerst in haar armen, kust zijn lippen en ze voelt hoe de inhoud van zijn boxershort tegen haar navel drukt en haar buik verhit. Na een paar kussen draait Storm haar om en komt hij achter haar liggen. Zij trekt met beide handen zijn boxershort omlaag, zodat hij met zijn warme stijve in haar bilnaad ligt, huid op huid. Zo liggen zij en slapen zij een -voor zover het nu lijkt- eenmalige slaap samen.
Twee lichamen, één geur, één band. De stilte fluistert: voor vannacht ben jij van mij. Dit is de nacht waarin zijn eikel in haar bilnaad druppelt, de nacht waarin haar kutje zijn vingers vochtig maakt. Of andersom. De nacht waarin hun lippen elkaar kussen, hun vuur opnieuw wordt aangewakkerd, hun geslachten elkaar opnieuw verkennen, hun vocht zich opnieuw vermengd. De nacht waarin één keer toch twee keer werd.
Na een verhitte nacht breekt de ochtend binnen, sijpelend langs gordijnstof zoals zaad langs huid, een tong langs een hals. Storm ligt op zijn zij, zijn arm om Mare gevouwen, zijn lul slap maar nog warm tegen haar billen. Zijn zaad gedroogd aan haar dijen, als een stil bewijs dat wat één keer betekende ook verdubbeld kan worden. Mare slaapt niet diep, haar ogen zijn weliswaar gesloten maar haar lijf voelt alles. De warmte van zijn borst tegen haar rug, de herinnering aan hoe hij haar ook deze nacht vulde, de echo van zijn fluistering toen hij in haar kwam, toen hij in haar bleef. “Ik weet nu wat jij in me wakker maakt…” had hij gezegd, vlak voordat zijn adem brak en hij zaad in haar stootte. Ze had welwillend, ja zelfs met liefde toegelaten. In zich genomen en al snel bewogen zij synchroon in de bedding van haar bed alsof hun lichamen dit al jaren deden.
Nu haar lichaam hem opnieuw omsluit, zoals een herinnering zich om een verlangen sluit, buigt ze zich naar hem toe, zacht deinend op zijn diepte, en fluistert, vlakbij zijn oor: “Herinner je het nog, Storm…de zomer dat ik stiekem jouw onderbroek had meegenomen, die rode… met dat scheurtje bij de rand. Ik sliep ermee, drukte ’m tegen me aan en snoof het zaad dat jij ‘s nachts spontaan erin loosde en wilde dat jij me dat ooit in mijn buik zou geven.” Ze beweegt langzaam, zodat hij alles voelt. Niet alleen haar binnenste, maar ook de woorden die ze met hem deelt. “Ik keek naar je in het zwembad. Naar hoe je op je rug dreef. Je lul net onder het wateroppervlak. Ik wilde duiken… hem pakken, niet om te spelen, maar om te weten hoe het voelde om mijn mond jouw geheim te laten voelen.”Ze kust zijn oorlel.
“En jij, Storm… je keek naar mij toen ik die handstand deed. Mijn badpak was nat en strak. Je kon zien waar ik al zacht was, waar mijn spleetje mijn badpak naar binnen zoog. Toen ik je aankeek keek je weg, maar daarvoor niet, ik zag het wel, je wangen kleurden.” Ze beweegt iets sneller. Zijn handen komen nu omhoog, vinden haar rug. “Ik wilde dat je me toen al had genomen. Op dat matras in de tent. Tussen die zwetende slaapzakken. Ik lag op mijn buik. Wijd. Wachtend.” Ze duwt zichzelf dieper op hem. Een fluistering tussen haar tanden: “En nu ben je in me. Eindelijk. Maar ik wil dat je weet dat ik toen al open was, toen jij nog dacht dat ik alleen je zusje was. Je brave zusje.”
Hij ademt diep in, alsof hij haar fluisteringen wil inzuigen tot in zijn merg. En dan, een kreun. Laag. Rauw. Niet luid, maar zó geladen dat het de lucht tussen hen verkrampt. “Ma-re…” haar naam gespreid over zijn tong als iets dat hij niet meer beheersen kan. Zijn handen grijpen nu haar billen, niet hard, maar alsof hij zich eraan vasthoudt om niet te verdrinken in wat zij hem aandoet. Een tweede kreun, hijgerig, alsof zijn stem struikelt over zijn verlangen. “Jij…” hij probeert te spreken, maar alles wat volgt is een klank die siddert in zijn borst, een oergeluid dat ergens tussen pijn en hemel hangt.
Mare glimlacht. Voelt hoe zijn binnenste spant. Hoe hij haar niet meer bezit, maar door haar wordt bezeten. “Laat me…” hijgend, “laat me in je blijven…al komt het nooit meer goed.” En dan komt hij opnieuw, en stoot zijn zaad met een diepe, gebroken kreun. Dan neemt Mare het stuur weer van hem over. Haar bekken is een kompas van instinct, van zusterlijke tucht en vrouwenmacht. Ze voelt zijn trilling, zijn breekpunt, zijn zucht die als een klokslag door zijn lijf dendert. En zij? Zij gaat daar nét overheen.
Ze kantelt haar heupen, geen snelle stoten, maar diepe, cirkelende drang die hem uit zijn eigen lichaam trekt. Ze beweegt behendig en gewiekst en ze weet: hij nadert zijn ultieme grens en ik ga hem erover dragen. Ze pakt zijn gezicht in haar handen, dwingt zijn blik in de hare, en fluistert geen woorden meer, maar ademt: één lange adem die hun zweet vermengt en hun zonden heilig maakt. Dan voelt ze het, de tweede zaadgolf van die morgen die zich opbouwt in hem als een storm die terugkeert omdat de eerste te lief was. Hij kreunt, hoger nu, deels schuldig, deels gestraft door haar zachte geweld. En zij rijdt hem. Door, en door, tot zijn lichaam buigt, zijn nek zich strekt, en zijn zaad zich opnieuw spuitend in haar nestelt. Zij vangt alles in zich op. Zonder stil te vallen. Ze zakt nog één keer diep, houdt hem vast in zijn naschokken, en kust zijn voorhoofd. En zo blijven ze in elkaar verweven liggen. Een kwartier? Een uur? Geen stemmen. Geen vragen. Alleen het tikken van een verwarming, en het lichte plakken van huid op huid.
Als Mare haar ogen opent, heel even, en hem ziet slapen, slaperig, vredig, ‘haar’ Storm, dan glimlacht ze. “Voor één dag en nacht…” fluistert ze. “Maar ik zal het onthouden alsof het er meer waren.” Dan beweegt Mare nauwelijks. Alleen haar adem verandert. Ze voelt dat hij wakker wordt nog vóór zijn ogen opengaan. Zijn arm spant iets. Zijn adem verandert ritmisch. Zijn lul, slap maar vol herinnering, drukt nog tegen haar billen. En dan klinkt heel zacht zijn stem, nog ontdaan van woorden, zoekend: “Mare…”
Zij antwoordt niet meteen. Ze draait zich naar hem toe, hun benen verstrengeld, hun handen op elkaars billen, hun gezichten op kusnabijheid. Zijn ogen zijn open nu. “Wat wil je van me… nu?” Mare kijkt hem aan, absoluut niet dromerig. Klaar. Wakker. Haar hand glijdt door zijn haar, haar vingers langs zijn kaaklijn. Ze denkt niet lang na. “Dat je niks belooft,” zegt ze. “Maar dat je blijft voelen wat je gisteren en vannacht bij me voelde. Zelfs als we dit nooit herhalen. Ik wil niet dat jij mij bezit. Ik wil dat je herinnert wat het is om in mij geweest te zijn.” Storm knikt. Langzaam. En Mare kust hem. Zacht. Een mond vol afscheid zonder afscheid te nemen. En zo begint de dag. Niet leeg, maar gevuld met stilte.
De wereld beneden is stil, maar geladen met een “weten” dat niet uitgesproken hoeft te worden. De trap kraakt zoals altijd, het licht in de keuken is warm, en op tafel staat een zacht ontbijt: vers brood, warme thee, eieren die net niet zijn afgekoeld. Moeder zit aan tafel, in haar ochtendjas, haar gezicht half in de schaduw, half in de zon. Ze leest de krant. Of doet alsof. Wanneer Mare en Storm de keuken binnenkomen, allebei fris en gewassen kijkt ze op.
“Goed geslapen?” vraagt ze, alsof dat een gewone ochtendvraag is. Haar stem is zoals elke ochtend, maar haar ogen zien dat het anders is. Mare knikt. Storm zegt niets, maar pakt twee borden. Er is niets gezegd, maar alles is gevoeld. De moeder schenkt thee in. Eén hand op de theepot, de andere rustend op haar schoot, waar de stof van haar ochtendjas net openvalt en haar dij zonder gêne blootlegt. Ze zegt niets over het bed, niets over het zachte geluid uit Mare’s kamer, over de badkamer die de afgelopen nacht meerdere keren werd gebruikt.
Terwijl Mare een snee brood smeert, zegt hun moeder, zacht: “Soms is één keer genoeg om iets voorgoed te veranderen.” En dan kijkt ze op. Naar Mare. Naar Storm. En glimlacht. “En soms…is één keer pas het begin.” Dan laat Mare haar lepel rusten, een druppel honing blijft hangen aan de rand van haar boterham. Ze kijkt haar moeder even aan, een tedere blik. Een blik van vermoeden, van ‘we weten allebei dat we iets niet zeggen’. Storm zit schuin tegenover haar. Hij eet traag, doopt zijn korst in zijn thee zoals hij dat al deed toen ze klein waren. Zijn ogen rusten op moeder’s dijen als ze haar benen over elkaar slaat. De stilte is zacht, niets wringt. En toch: de lucht is geladen met het nabeven van wat zich boven voltrok.
Dan, wanneer hun moeder opstaat om iets uit de kelder te pakken, staat Storm ook op. Hij schuift zijn stoel fluisterend achteruit, loopt achter Mare langs en buigt zich naar haar oor. Zijn lippen raken net haar oorlel, zijn stem is niets meer dan adem: “Je weet dat ik iets in jou heb achtergelaten dat ik misschien nog wel eens terug wil voelen.” Mare verstijft niet. Ze draait haar hoofd net genoeg om haar wang tegen zijn mondhoek te leggen. Dan fluistert ze terug: “Je weet dat ik vannacht iets van jou heb ontvangen dat ik niet ga teruggeven.” Hun blikken raken. Een halve seconde. Lang genoeg. Storm draait zich om, loopt naar de gang alsof er niets is gebeurd. En Mare? Die neemt een hap. En haar lippen glanzen nog. Van honing en van weten.
Later op de ochtend, de zon staat hoger, de geur van koffie is weggetrokken, en het huis ademt stilte na het ontbijt, staat Mare bij de gootsteen, spoelt een bord af, haar vingers traag in het sop. De honing is van haar lippen, maar haar gedachten blijven plakken. Ze hoort voetstappen naderen. Zacht en gelijkmatig. Moeder. Mare voelt een hand op haar rug, vlak boven haar billen, warm, zacht. Ze streelt haar stuitje, haar billen, het voelt vertrouwd, Mare weet dat haar moeder wat gaat zeggen.
“Je ruikt naar zaad, lieverd,” fluistert haar moeder, alsof ze een geur ruikt zoals een ouder een brief opent en leest die niet voor haar geschreven is en die haar raakt. Mare draait zich na die woorden om. Zacht. Niet betrapt. Gezien. Haar moeder staat dicht bij haar. Niet veroordelend. Niet bezorgd. Maar met een blik van generaties: “Je hebt iets geopend vannacht, en iets ontvangen wat je niet meer kunt terugduwen, Mare.” Ze raakt Mare’s kin aan. Heel licht. Strelend. En kijkt haar aan, zoals alleen een moeder kan die weet hoe het is om bemind te zijn door iemand die niet mocht, maar toch móést.
“Je bent niet alleen ontmaagd, hij heeft je ook bewoond. En dat ruik ik, dat zie ik, dat draag jij nu, zoals ik dat ooit droeg.” Mare slikt. Zegt niets. Maar haar adem trilt. Dan vraagt haar moeder: “Wil je erover praten, of moet ik je gewoon vasthouden?” Daar staat Mare dan, in de keuken, met sop op haar handen en een traan die zich nog niet toont. En haar stem komt zacht, zachter dan ooit: “Ben ik nou een slecht meisje? Omdat hij het was?” Haar moeder kijkt haar aan. Ze is niet geschokt, niet boos, maar open, liefdevol. Zij heeft lang geleden ook ooit iets gevoeld dat nergens paste, nergens thuishoorde.
Ze stapt dichterbij. Legt haar handen op Mare’s schouders. Trekt haar niet tegen zich aan -nog niet- want eerst wil ze dat Mare haar blik kan houden. “Nee, meisje… natuurlijk ben je niet slecht, je bent gegaan waar je lichaam je riep. En dat is geen zonde, dat is waarheid. Daar is moed voor nodig” Mare slikt. Een trilling in haar onderlip. Haar moeder streelt langs haar kaak, alsof ze wil voelen of er nog kind in haar schuilt. Maar wat ze vindt, is een meisje dat net vrouw werd. “Je hebt hem toegelaten, niet omdat hij je broer is, maar omdat hij jou zag. En jij hem. Je hebt hem gevoeld, diep en wild. Je hebt gekozen vanuit je lichaam, niet vanuit regels die zijn geschreven door mensen die nooit jouw binnenkant hebben gevoeld. Je hebt Storm toegelaten, niet omdat hij je broer is, maar omdat hij degene was die jij durfde te laten binnenkomen. Dat is overgave met volle zintuigen. De vraag is niet of je slecht was, maar of je zelf gekozen hebt, in liefde, in vrijheid.”
En dan trekt ze Mare heel zacht tegen zich aan. Hun buiken raken. Hun borsten zacht op elkaar. Ze voelen elkaars warmte. “De wereld zou misschien zeggen: fout. Maar ik heb ook dingen gedaan, meisje, die niet mochten. En toch ben ik er rijker door geworden.” Mare huilt nu. Stil. Geen verdriet. Een soort afvoer. Ontluchting. Een soort ontlading van alles wat er nog in haar schuilde. “Dank je,” fluistert ze tegen de schouder van haar moeder en kust haar. Op haar mond. Mare zucht.
Wederom een heerlijk vervolg op de voorgaande delen. Ga zo door dan kunnen wij ook genieten.
Dank voor je reacties, dat inspireert me om in deze verhaallijn verder door te schrijven
Mooi geschreven
Thnx