De ochtend in Lindenvoorde begon niet met vogels of kerkklokken, maar met de geur van gestoofde pruimen die zich door het oude boerderijtje verspreidde. Sanne stond gebogen over de koperen ketel, haar handen plakkerig van de suiker, haar mouwen opgestroopt tot aan haar ellebogen. Haar donkere haar was opgestoken met een kromme haarspeld die er elk moment uit kon vallen, zoals zo vaak. Ze roerde traag, doordacht. Alsof de jam haar gedachten kon ordenen. Als ik het nog een keer hoor: ‘zo hoort dat nou eenmaal op het dorp’, ga ik gillen. Ze glimlachte flauwtjes om haar eigen opwelling. Hier stond ze dan, geboren tussen de boomgaarden, dochter van een bakker, en nog steeds een buitenbeentje in haar eigen thuis. De ketel blies een wolk stoom omhoog. De geur deed haar denken aan haar kindertijd, aan de zomers waarin ze met blote voeten tussen de pruimenbomen speelde, ver weg van de verwachtingen van de volwassenen. Toen kon het haar niets schelen dat ze liever met de jongens voetbalde of urenlang droomde over een toekomst ergens anders, ver weg. Ergens anders bleek uiteindelijk Amsterdam te zijn. En daar wachtte Lotte.
De slaapkamerdeur piepte open. Lotte verscheen in het ochtendlicht zoals altijd, zonder haast, in een zijden ochtendjas met vogels erop, haar blonde haar een verwilderde kroon rond haar gezicht. Haar voeten maakten zachte geluiden op het hout. Sanne’s hart kneep samen van iets wat ze nauwelijks onder woorden kon brengen: ontzag, tederheid, en dat eeuwige gevoel van geluk dat steeds gepaard ging met een vleugje angst dat het op een dag zou verdwijnen.
“Je bent alweer bezig,” mompelde Lotte, haar stem nog vol slaap.
“De Oogstmarkt wacht op niemand,” zei Sanne, haar Betuwse tongval net hoorbaar in de klinkers. Ze trok Lotte tegen zich aan met een plakkerige hand. “En anders komt mevrouw De Vries straks weer klagen dat haar potje niet vol zat.” Lotte grinnikte zachtjes.
“Zeg me alsjeblieft dat je niet al wéér het etiket opnieuw hebt ontworpen?”
“Misschien.” Sanne trok een gezicht.
“Je bent hopeloos.” Lotte drukte een kus op haar schouder, precies op de rand van haar shirt, waar een vlekje jam bleef kleven. De geur van pruimen, de warmte van Lotte’s lichaam, het zachte tikkende geluid van de wandklok, het was allemaal zo huiselijk dat Sanne zich schuldig voelde dat ze zich nog steeds een buitenstaander voelde. Alsof ze leefde in een huis waar ze van hield, maar waar de muren haar af en toe toch fluisterden: ‘je hoort hier niet helemaal’. Ze keek naar Lotte’s gezicht in het zachte ochtendlicht. Die subtiele frons tussen haar wenkbrauwen, dat nadenkende, betoverde Sanne altijd. Net als toen, die eerste keer in Amsterdam. Ze zag het nog voor zich:
Lotte in een café in De Pijp, haar haar in een lossige knot, haar ogen vermoeid van het illustreren. Ze zat over haar schetsboek gebogen toen Sanne bleef staan.
“Is dat… een appelboom in aquarel?” vroeg ze. Lotte keek op, haar blik oprecht, zonder dat stadse hebberige.
“Ja, voor een prentenboek,” zei ze.
“Grappig,” zei Sanne. “Ik ben bezig met pruimenjam.” Lotte’s lach was warm.
“Klinkt als een heerlijk leven.”
“Als je het niet erg vindt dat mensen op de markt staren,” zei Sanne. Die laconieke toon, alsof Lotte iets zwaars droeg maar het niet liet merken, raakte Sanne meteen. De rest van die dag was in één adem uitgepraat.
Nu, in datzelfde zachte licht, voelde Sanne diezelfde warmte weer opkomen.
De deurbel ging. Sanne’s glimlach bewoog nauwelijks toen ze naar de voordeur liep. Lotte wist al wie het was. Mevrouw De Vries, in haar pastelblauwe vest, met haar haar als een helm en ogen die elk detail opslokten alsof ze op dieet stond van roddels. Ze kwam altijd langs met een ogenschijnlijk onschuldig excuus, een bakje te veel geplukte bramen, een vraag over de gemeentelijke heffingen, maar haar ware missie was altijd duidelijk: informatie verzamelen.
“Goedemorgen,” zei ze opgewekt. “Ik liep toevallig langs en dacht, ach, ik heb nog wat bramen over. En wat vraagjes.” Lotte liet haar potlood zakken.
“Toevallig,” fluisterde ze tegen zichzelf. Mevrouw De Vries liep linea recta naar de keukentafel, waar Lotte’s schetsboek lag.
“O jeetje, wat een kunstwerken. Is dit voor een nieuw project?” Lotte twijfelde even. Ze had er nog met niemand over gesproken. Alleen Sanne wist van haar plan om een kinderboek te maken, over twee meisjes die elkaars hand vasthielden tijdens een schoolfeest. Eén met vlechtjes. Eén met sproeten.
“Misschien,” zei ze voorzichtig. “Iets voor kinderen. Over anders zijn. En jezelf blijven.” De wenkbrauwen van mevrouw De Vries trokken zich nauwelijks zichtbaar op.
“Oh, dat klinkt… dapper,” zei ze. Plotseling draaide mevrouw De Vries zich weer naar Sanne, haar blik doordringend.
“Zeg Sanne, nu jullie hier zo gezellig samenwonen in die grote boerderij, hoe regelen jullie dat eigenlijk met al die klusjes? Ik bedoel, twee vrouwen… dat is toch heel wat anders dan een traditioneel huishouden, nietwaar? Wie doet de zware dingen, zeg maar? En wie zorgt er voor de financiën?” Er klonk een nauwelijks verholen nieuwsgierigheid in haar stem; de onuitgesproken vraag wie bij hen ‘de man’ was hing zwaar in de kamer. Sanne’s glimlach verstrakte een fractie, maar ze beantwoordde de vraag met haar kenmerkende luchtigheid.
“Ach mevrouw De Vries, wij hebben daar onze eigen manier voor. Lotte is een kei in het illustreren van onze financiën en ik zorg ervoor dat er altijd iets lekkers op tafel staat. En voor de zware klussen? Daar hebben we spierballen voor en anders wel de buurman met zijn trekker, toch?” Ze knipoogde. Lotte voelde een golf van ongemak door zich heen trekken. Haar potlood stil op het papier, haar wangen lichtrood gekleurd. Ze klemde haar kaken op elkaar en dwong zichzelf om niet in discussie te gaan. Het was dit soort momenten, deze subtiele, indringende vragen die haar het gevoel gaven dat ze altijd onder een vergrootglas lag, alsof hun liefde, die voor hen zo natuurlijk en vanzelfsprekend was, constant uitleg en rechtvaardiging nodig had. Ze wierp een snelle blik op Sanne, die haar een geruststellende glimlach gaf, een stille belofte van steun die Lotte’s ongemak enigszins verzachtte. Het was deze veerkracht, deze gedeelde humor en de onwankelbare band tussen hen, die hen hielp navigeren door de soms onhandige dynamiek van hun kleine, traditionele gemeenschap.
De jaarlijkse Oogstmarkt in Lindenvoorde bruiste van leven. Kraampjes kreunden onder het gewicht van robijnrode aardbeien en zure rabarber. De lucht was zwaar van de geur van vers brood, geroosterde noten en de vage prikkel van vroege appels. Kinderen zigzagden door de menigte.
Sanne stond achter haar kraampje, haar handen nog plakkerig van het jam maken van die ochtend. De houten tafel, verweerd door jaren van gebruik, stond klaar om te worden omgetoverd tot hun eigen hoekje van Lindenvoorde. Lotte had erop gestaan om het dit jaar op te fleuren, fel geruit tafelkleed, een handgeschilderd bordje met *Sannes Pruimenjam* en een mandje met wilde bloemen die ze aan de rand van de boomgaard had geplukt.
Sanne, altijd praktisch, was meer bezig met de potten: rijen glanzend glas, elk gevuld met het diepe paars van gestoofde pruimen, de etiketten met de hand getekend door Lotte in een zwierig handschrift dat Sannes hart elke keer deed overslaan. De Oogstmarkt voelde altijd als een podium, en vandaag, met Lotte voor het eerst aan haar zijde, was het zowel een optreden als een thuiskomst.
“Denk je dat dit indruk maakt op mevrouw De Vries?” vroeg Sanne, terwijl ze Lotte plaagde en een stapel papieren zakken voor klanten neerlegde. Haar stem was speels, maar er lag een vleugje zenuwen onder. De markt was hun podium, en elke verkochte pot was een kleine overwinning op de zijdelingse blikken van het dorp. Lotte grijnsde en knoopte een lint om een proefpotje.
“Als het niet werkt, teken ik een portret van haar om het goed te maken.” Ze knipoogde, en Sanne lachte. Ze werkten samen, Sanne die potten in nette rijen stapelde, Lotte die takjes lavendel ertussen schikte voor die extra charme.
De eerste klanten druppelden binnen terwijl ze klaar waren met opbouwen. Een jonge moeder, met een peuter die aan haar rok trok, bleef staan om het kraampje te bewonderen.
“Wat mooi,” zei ze, terwijl ze een pot oppakte. “Mijn kinderen zijn dol op jam op hun pannenkoeken. Is het zoet?” Sannes gezicht lichtte op. “Zoet als een zomerdag, maar met een kleine zure kick. Proef maar!” Ze opende een proefpotje en smeerde een klodder op een cracker, die ze aan de peuter gaf, die giechelde en paars over zijn wangen smeerde. De moeder kocht twee potten en praatte over haar eigen bakpogingen terwijl ze ze in haar mand stopte. Sannes schouders ontspanden een beetje; dit waren de momenten die voelden als thuis.
Vervolgens kwam meneer Pieters, die vroeger de fietsenwinkel aan de laan had. Hij leunde op zijn stok, zijn ogen twinkelden achter dikke brillenglazen.
“Jouw jam is het enige dat mijn ontbijt draaglijk maakt,” zei hij, terwijl hij munten uit zijn zak viste. “Mijn vrouw maakte vroeger zoiets, maar die van jou is beter. Niet tegen haar zeggen.” Hij grinnikte, en Sanne gaf hem een pot met een brede grijns.
“Mijn lippen zijn verzegeld, meneer.” Terwijl hij wegsjokte, leunde Lotte voorover.
“Hij gaat in het café vertellen dat jij zijn vrouw overtreft,” fluisterde ze. Sanne rolde met haar ogen, maar haar glimlach was breed.
Een groep tieners bleef staan, aangetrokken door Lottes kleurrijke bord. Een meisje met felblauw haar wees naar de wilde bloemen.
“Heb jij die ook geschilderd?” vroeg ze aan Lotte, haar stem verlegen maar nieuwsgierig. Lotte knikte en trok haar schetsboek tevoorschijn om een snelle tekening van de boomgaard te laten zien. De tieners toonden verrassend veel interesse toen Lotte de tekening met een trotse glimlach liet zien. Een van hen kocht een pot “voor mijn oma, die is hier dol op.” Sanne keek naar Lottes gezicht, dat straalde van stille trots, en iets warms nestelde zich in haar borst. Dit was waarom ze het deden, niet alleen de jam, maar de manier waarop het mensen samenbracht, al was het maar voor een moment.
Tegen de middag was het kraampje een bruisende plek. Harm Jan, de schoolmeester, slenterde naar hen toe. Hij bestudeerde de potten voordat hij er twee uitkoos.
“Mijn vrouw dacht altijd dat jij met die rooie van de groenteboer zou eindigen,” zei hij, zijn stem vriendelijk. “Maar dit,” hij gebaarde vaag naar Lotte, naar het kraampje, naar Sannes stevige handen, “dit is veel beter. Jij bent jezelf.” Sanne knipperde, overrompeld door de warmte in zijn woorden. Hij kneep zachtjes in haar arm en liep weg. De woorden bleven hangen. Sanne keek naar Lotte, die druk was met het knopen van een lint om een nieuwe pot. De markt was nu luid, de optocht in volle gang, maar even waren het alleen zij. Twee vrouwen die hun plek creëerden in een wereld die niet altijd wist wat ze met hen aan moest.
Terwijl de middag vorderde, werd de menigte dichter en zag het kraampje een gestage stroom klanten. Een jong stel, nieuw in het dorp, bleef staan om te vragen naar het jamproces.
“Gebruik je je eigen pruimen?” vroeg de man, zijn arm losjes om de schouders van zijn vriendin. Sanne knikte en begon een verhaal over de boomgaard achter hun boerderij, haar handen gebarend alsof ze de bomen ter plekke kon toveren.
“Het draait allemaal om timing,” zei ze. “Te vroeg plukken, en het is zuur. Te laat, en het is pap.” Het stel lachte, kocht drie potten en beloofde ooit langs te komen bij de boerderij. De gesprekken verliepen soepel, en Sanne voelde een sprankje hoop. Misschien zag niet iedereen hen als een curiositeit.
Toen kwam mevrouw Bakker, een buurvrouw met een talent voor vragen die als vallen voelden.
“Jullie boerderij moet veel werk zijn voor jullie tweetjes,” zei ze, haar ogen schietend tussen Sanne en Lotte. “Denken jullie ooit aan extra hulp? Je weet wel, voor de… grotere klussen?” De implicatie hing in de lucht, zo vertrouwd als vermoeiend. Sannes kaak spande aan, maar Lotte stapte ertussen, haar stem glad als honing.
“Oh, we redden ons prima. Sanne is sterker dan ze eruitziet, en ik ben ook niet slecht met een hamer.” Ze schonk een glimlach vol charme, en mevrouw Bakker, even van haar stuk gebracht, kocht een pot en vertrok met een vage belofte om eens langs te komen.
Tegen de tijd dat de zon begon te zakken, was het kraampje bijna leeg, slechts een paar potten glinsterden nog in het vervagende licht. Sanne en Lotte werkten zij aan zij om op te ruimen, vouwden het geruite kleed op, stapelden kratten en stopten Lottes wilde bloemen in een mand om mee naar huis te nemen. Hun handen streken af en toe langs elkaar, een stille geruststelling te midden van de chaos van de dag. De markt liep ten einde, de optocht was allang voorbij, en het plein lag bezaaid met vertrapte bloemblaadjes en de echo’s van gelach. Sanne rekte zich uit, haar rug pijnlijk maar haar hart vol.
“We hebben het goed gedaan,” zei ze, kijkend naar de bijna lege kratten. Lotte knikte, haar ogen zacht in het schemerlicht.
“Beter dan goed.” Ze stonden even stil, kijkend hoe de laatste mensen wegslenterden, het dorp dat terugzakte in zijn stille ritme. Het gewicht van de dag, de blikken, de vragen, de kleine overwinningen, zakte ook, maar voelde nu lichter, gedeeld tussen hen. Sanne reikte naar Lottes hand, hun vingers verstrengelden zich.
“Laten we naar huis gaan,” zei ze, en Lottes glimlach was het enige antwoord dat ze nodig had.
De volgende dag was Lotte al vroeg naar haar atelier vertrokken. In het zonovergoten atelier, dat ooit de hooizolder was, zat ze op een oude houten stoel die zachtjes wiegde op de ongelijke planken. Het raam stond op een kier; het gezoem van bijen en het gefluit van merels stroomde naar binnen als zachte muziek. Op de werktafel lagen stapels aquarelpapier, potloden, fineliners, en in het midden haar andere nieuwe project: “Floris en het kleurige feest.” Het verhaal ging over een jongetje dat zich anders voelde dan de rest, maar uiteindelijk het dorpsfeest kleur gaf doordat hij zich niet langer verstopte. Lotte had het idee gehad tijdens een slapeloze nacht na een akelige opmerking bij de markt, waar een oude man hun “samenwonen” nog eens expliciet “bijzonder” had genoemd.
Ze doopte haar penseel in de inkt en tekende een meisje met krullen die Floris bij de hand nam, net als Sanne dat ooit bij haar had gedaan op een overvol terras in Amsterdam.
“Als ik het aan kinderen uitleg,” dacht ze, “dan hoef ik het misschien aan de volwassenen minder vaak te herhalen.” Maar telkens als ze op de rand van de pagina een hartje wilde tekenen, haar kleine signatuur, aarzelde ze. Zou het niet te veel zijn? Te vrouwelijk? Te… haar? De twijfel kroop langs haar ruggengraat. Ze legde haar penseel neer, staarde naar het papier. Toen hoorde ze voetstappen op de trap. Sanne verscheen in de deuropening, haar handen nog met aarde onder de nagels.
“Zullen we straks even naar de dijk lopen? Ik ben op van het Oogstfeest. Even eruit is wel lekker.” Lotte knikte, haar blik nog op het half getekende Floris.
“Mag ik je straks iets laten lezen?” Sanne kwam naar haar toe, legde een ruwe, warme hand op haar schouder.
“Altijd.”
“Fijn, de voorbereiding voor de expositie neemt veel ruimte in mijn hoofd in. Het is wel fijn om even weg te zijn.”
De lucht was strak blauw, en het gras onder de lindeboom was nog lauw van de zon van die dag. De lindeboom wierp een schaduw over de fonkelende rivier. Sanne en Lotte zaten op het dekentje dat al jaren dienst deed bij picknicks, hun blote voeten over elkaar gelegd, glazen cider in de hand. Sanne’s hemd was opengeritst tot halverwege haar borst, haar huid glom lichtjes van het werk in de tuin. Lotte zat tegenover haar, haar jurk losjes over haar knieën gedrapeerd, haar blonde haar opgestoken met een penseel. Sanne keek toe hoe Lotte het laatste restje cider opdronk, haar lippen rood van de appelwijn.
“Je weet dat je mooi bent als je drinkt alsof het een geheim is,” zei ze zacht. Lotte lachte, haar wangen kleurden.
“En jij weet dat je gevaarlijk bent als je praat alsof je een roman schrijft.” Sanne kroop dichterbij, haar hand gleed over Lotte’s knie, de textuur van de stof licht ruw tegen haar vingertoppen. Haar andere hand streelde de lijn van Lotte’s kaak, haar duim rustte op de plek waar haar huid altijd iets warmer was, net onder haar oor. Lotte sloot haar ogen, leunde in de aanraking.
“Je ruikt naar zon en pruimen.”
“En jij naar zomer en inkt.” Hun lippen vonden elkaar, zacht, onderzoekend, alsof ze elkaar voor het eerst kusten. Maar het was het duizendste moment, het meest vertrouwde gebaar. De kus bleef teder, langdurig, hun monden sloten zich op elkaar in een traag ritme dat alleen zij konden voelen. Sanne’s tong gleed zacht langs Lotte’s lippen, proefde de zoete cider, en Lotte zuchtte nauwelijks hoorbaar, haar hand greep in Sanne’s haar, hield haar dichtbij zonder te trekken.
Sanne’s hand gleed langs Lotte’s rug, over de stof van haar jurk, vond de warme welving van haar onderrug en drukte haar zacht tegen zich aan. Lotte’s lichaam boog zich naar voren, hun borsten raakten elkaar door de dunne lagen stof heen, een subtiele wrijving die een trilling van verlangen opriep. Sanne’s lippen verlieten Lotte’s mond even, gleden naar haar hals, maar bleven daar, kusten de huid net boven de kraag van haar jurk. Lotte’s vingers gleden over Sanne’s open hemd, streelden de huid van haar borstkas zonder verder te gaan, cirkelden traag over het warme kloppen van haar hart.
Sanne kreunde zachtjes, een geluid dat verloren ging in Lotte’s haar, fluisterde haar naam tussen twee kusjes door.
“Lotte…”
“Ja,” zei Lotte en ze bedoelde alles tegelijk: ik hoor je, ik zie je, ik wil je. Haar hand gleed omlaag, over Sanne’s buik, bleef rusten op haar dij, kneedde zacht door de stof heen, een stille belofte die alleen zij begrepen. Sanne’s eigen hand volgde hetzelfde pad, schoof onder de zoom van Lotte’s jurk, streelde de binnenkant van haar dij met trage, cirkelende bewegingen, voelend hoe Lotte’s spieren zich spanden onder haar aanraking.
Ze bleven zitten, verstrengeld in elkaars armen, lichamen dicht tegen elkaar, de jurk en het hemd als een dunne schild tussen hen en de wereld. Hun ademhaling versnelde langzaam, synchroon, terwijl handen bleven strelen op plekken die verborgen bleven onder stof en schaduw. Het verlangen golfde door hen heen zonder zichtbare beweging. Lotte’s hoofd tegen Sanne’s schouder, een zachte zucht, gevolgd door Sanne’s eigen stille ontlading, haar vingers even strakker in Lotte’s rug.
Daarna waren ze stil, armen om elkaar heen, voorhoofden tegen elkaar, adem in adem, hartslag tegen hartslag. Van ver leek het alleen maar een innig moment van twee vrouwen die van de avond genoten. Geen oordeel. Geen vragen. Alleen liefde.
De ochtend van de expositie begon met een heldere, scherpe lucht en het soort zonlicht dat alles net iets mooier leek te maken dan het werkelijk was. Het dorpsplein was versierd met slingers van gekleurd katoen die Timo’s vrouw nog ergens uit een zolderkist had opgediept, en tussen de bomen hingen rijen lampionnen van gerecycled papier die zachtjes wiegden in de ochtendlucht.
Sanne stond bij haar kraam, die voor deze gelegenheid was omgetoverd tot een proeverijhoek met kleine bordjes appelkaas en lepeltjes jam op beschuit. Alles was met zorg gearrangeerd, maar haar handen trilden een beetje toen ze een linnen tafelkleed rechttrok. Lotte was haar ezels aan het opstellen, elk voorzien van een illustratie die een ander facet van het dorp liet zien. Haar lijnvoering was zacht, warm, alsof ze het dorp met liefde had bekeken, en dat had ze ook. Tussen de tekeningen hing een kleine, handgeschreven banner: “Lindenvoorde in lijnen – door Lotte van Dijk.” Sanne’s kraam en Lotte’s kunst vormden een geheel. Net zoals zij een eenheid waren. Op de centrale ezel stond haar nieuwste werk: een tekening van Sanne in de boomgaard, haar haar in een slordige knot, een mand vol pruimen op haar heup, haar blik dromerig naar de horizon. Onder het beeld, in sierlijke letters, stond: “Thuis is geen plek, maar een mens.” Lotte slikte toen ze het zag. Ze had het getekend in een opwelling, en pas later besefte ze dat het meer onthulde dan ze ooit hardop durfde zeggen.
De eerste die arriveerde was Timo. Hij was een man van weinig woorden, maar de knik die hij aan Lotte gaf toen hij haar tekening zag, was voldoende om haar schouders een beetje te laten zakken van verlichting.
Niet veel later arriveerde ook een groepje vrouwen van de kerkcommissie, waaronder de altijd aanwezige mevrouw van Lier, die haar leesbril opzette en elk etiket op Sanne’s jam zorgvuldig bestudeerde alsof ze een geheim recept probeerde te ontcijferen.
“Het ruikt hier naar vroeger,” zei ze tenslotte.
Achter hen liep een jongetje met een snotneus en zijn moeder. Hij bleef staan bij de illustratie van Floris uit Lotte’s kinderboek en wees met een kleverige vinger.
“Mama, dat ben ik!” riep hij. Lotte glimlachte.
“Misschien wel,” zei ze. “Floris is iemand die zijn eigen kleuren kiest.” De moeder knikte.
“Mooi boekje. Ik hoop dat het in de bibliotheek komt.” zei de moeder glimlachend. Ze keek Lotte aan en zei zacht: “Dit heb ik nodig voor thuis. Mag ik er twee? Een voor ons, en een voor de juf.” Lotte knikte, haar keel een beetje dicht, terwijl ze de boekjes inwikkelde. Een klein gebaar, maar het voelde als een deur die eindelijk openging.
En dan kwam tante Greet. Ze liep langs de tekeningen zonder iets te zeggen. Sanne hield haar adem in. Ze verwachtte een snedige opmerking, een blik, iets. Maar Greet bleef staan bij de illustratie van Sanne in de boomgaard, las de tekst onderaan.
“Jij bent inderdaad thuis als je haar aankijkt,” zei ze en liep verder. Geen knik, geen glimlach. Maar haar woorden raakten Lotte diep.
Toen de zon langzaam onderging en de eerste lampionnen begonnen te gloeien in het gouden schemerlicht, werd het plein een andere plek. De markt veranderde in een feestje. Kinderen zongen liedjes, Timo had een paar flessen perencider opengetrokken en Sanne serveerde haar rabarberchutney met brokken oude kaas. Mensen lachten, proostten, keken écht naar de tekeningen, en misschien wel belangrijker naar Sanne en Lotte alsof ze er al jaren bij hoorden.
Lotte zat op de rand van de fontein met een leeg glas cider in haar hand en haar hoofd tegen Sanne’s schouder.
“Ik had nooit gedacht,” fluisterde ze, “dat thuis zo veel gezichten kon hebben.” Sanne’s hand gleed in de hare.
“Soms moet je het dorp gewoon de tijd geven om je te herkennen.”
“En onszelf de tijd om te wortelen,” fluisterde Lotte.
Boven hen wiegden de lampionnen. Op de achtergrond speelde een dorpsband een valse maar charmante versie van A Whiter Shade of Pale. Het was niet perfect, geen enkel dorp is dat, maar het was een avond waarin niemand vroeg wie de ‘man’ was in de relatie, of wat voor gezin zij nu vormden. Het was een avond waarin ze gewoon Sanne en Lotte waren.