In het land der zienden… (1/3)

Het overlijden van Paus Franciscus deed me denken aan een verhaal dat ik in 2023 schreef. Het speelt zich af in het Italië van de zestiende eeuw, in de tijd dat de Sint Pieter basiliek werd gebouwd. De Pausen die destijds op de stoel van Petrus kwamen waren voornamelijk leden van enkele belangrijke Italiaanse families, zoals De Medici, Borgia en Farnese. Zij wisselden elkaar zo’n beetje af en dat ging er lang niet altijd even vreedzaam aan toe.

Het leek me een goed moment om dit verhaal hier te plaatsen. Het begint in het Vaticaan, in het jaar 1540, waar op dat moment Paus Paulus III resideert, afkomstig uit de familie Farnese.
Oh ja, er zit natuurlijk wel seks in dit verhaal, want daar deden ze toen uiteraard ook aan, en graag! Maar je zult even geduld moeten hebben tot deel 2 😊. X. Zara

Pauselijke audiëntie

Het lukt me amper mijn vader en mijn broer bij te houden, zoveel haast als ze hebben om weer uit het Vaticaan weg te komen. Het overleg met de Paus leverde duidelijk niet op wat ze ervan verwachtten. Gelukkig maken ze nogal veel lawaai waardoor ik ze als ik wat achterop raak toch kan blijven volgen. Vlak voordat hij het grote plein opstormt stopt mijn vader ineens en buldert in mijn richting: ‘Francesco, waar blijf je nou!’ Ik reageer niet, hij weet allang dat ik nog amper iets zie en hij moet maar wachten tot ik er ook ben.

Niet veel later zoeken de vier paarden voor onze koets zich een weg over het plein, zigzaggend door de drukte, wat extra lastig is om dat het plein ook nog eens vol staat met materialen voor de bouw van de Sint Pieter. Op de heenweg al mopperde mijn vader dat wel duidelijk was waar ‘die omhoog gevallen Farnese’ al dat ‘roofgeld’ voor nodig heeft. En of hij zich niet beter bezig kan houden met de volgelingen van die afvallige monnik Maarten Luther en z’n dwaallichten, die rond bazuinen dat Jezus het zo allemaal niet bedoeld heeft en dat het dus wel wat soberder mag worden in Rome…

‘Die omhoog gevallen Farnese’ is Alessandro Farnese ofwel Zijne Heiligheid paus Paulus III. Al zo lang als iedereen zich kan herinneren verdelen de belangrijkste families van Italië de posten in de katholieke kerk onder elkaar, en dit keer zijn het dus die van Farnese die de heilige Stoel wisten te bemachtigen. Met als gevolg dat ‘hun Papa’ inmiddels al allerlei leden van zijn familie op mooie baantjes zette, meestal als kardinaal of bisschop.

Mijn familie Baglioni is de belangrijkste van Perugia, in Umbrië, dat sinds dertienzeventig bij de ‘Pauselijke staten’ hoort en mijn vader is de voorzitter van de raad van Signori. Hoewel de Paus het dus formeel voor het zeggen heeft in onze stad, kreeg de adel van Perugia toch altijd veel vrijheid om het bestuur naar eigen inzicht in te richten en ook om eigen belastingen te heffen, vooral op het kostbare zout dat onze stad niet in Roma maar in Siena koopt. En daar zit nu het probleem, Papa Paulus III heeft voor al zijn projecten veel geld nodig en eist dat onze stad zíjn veel duurdere Romeinse zout gaat kopen. De stad weigert dat, we zijn zelfs gestopt met zout in levensmiddelen te gebruiken, om te voorkomen dat Roma er belasting over kan innen. Maar nu is er dus een ultimatum gesteld, op korte termijn moet Perugia al haar zout gaan kopen in Rome…

Om indruk te maken met zijn familie heeft mijn vader deze keer zelfs mij opgetrommeld om mee naar de paus te gaan, om hem om te praten, maar ik heb niet de indruk dat het veel heeft geholpen. Mijn oudere broer Giacomo en ik zitten na afloop in de moeizaam door Rome zijn weg zoekende koets zwijgend naar het gefoeter van mijn vader te luisteren, maar als die een korte stilte laat vallen vraag ik snel: ‘Padre, wie was die man die naast de Paus stond?’ Even zwijgt mijn vader, dan, op een meer waakzame toon: ‘hoe weet jij dat nou, Francesco, jij kan toch bijna niks zien en hij heeft toch niks gezegd?’ ‘Padre, hou ‘ns op, ik zie niet veel meer, maar ik heb nog wel steeds oren hoor.’

‘Oké oké, rustig maar,‘ bromt padre, ‘dat was Pierluigi, die bastaardzoon van Farnese, sinds kort is hij kardinaal.’ ‘Nou, die heeft dus wél wat gezegd, padre, ik hoorde hem fluisteren ‘Heilige Vader, houdt ze aan het lijntje, ik heb nog wat tijd nodig.’
Na een diepe stilte reageert Giacomo als eerste: ‘ik wÍst het wel padre, daarom kregen we geen hard ultimatum, ze zijn iets van plan.’
Padre: ‘dat kan ik niet geloven.’
Giacomo: ‘nou, dan gelooft u dat niet, maar het klopt met wat onze spionnen rapporteren, het Vaticaan bereidt in ’t geniep een veldslag voor. En reken er maar op dat Pierluigi die gaat aanvoeren, hij staat bekend als een van de beste en sluwste legeraanvoerders…
Als padre zwijgt gaat Giacomo verder: ‘alora padre, luister nou, we moeten ons echt snel voorbereiden!’ Waarna hij aarzelend knikt en dan uiteindelijk instemt.

1539, éen jaar eerder

‘Francesco, let nou toch eens op waar je loopt, jongen.’ Voor de zoveelste keer de laatste tijd stoot ik tegen een of ander meubel en hoewel mijn moeder best wel weet dat ik niet altijd goed kan zien begint het haar te irriteren. ‘Scusi madre, alles staat hier ook steeds anders.’
Eerst kijkt madre me ongelovig aan, dan pas reageert ze: ‘Francesco, kom nou, al die meubels staan hier al zo ongeveer op dezelfde plaats sinds je verre overgrootouders dit paleis lieten bouwen.’ Tja, wat natuurlijk ook wel klopt, ik grinnik om haar gevatheid en antwoord: ‘nou ja, madre, weet u, het is eigenlijk meer alsof mijn ogen steeds waziger worden. Gisteren in de stad ging het ook al vaak fout.’

Ik was zeventien geworden en na de saaie lunch waar de hele familie bij aanschoof ben ik later op de middag met mijn vrienden de stad in getrokken om lol te maken. Sinds een tijdje gaan we achter de meisjes aan, waarvan er altijd genoeg te vinden zijn op de markt, van buiten de stad komende boerenmeisjes met hun boerenwaren of de talloze dienstmeisjes die inkopen doen voor hun meesteressen. Inmiddels zijn we er al heel bedreven in om hen om onze vinger te winden, om ze niet al te lang daarna onverbloemd aan onze lans te steken. Het is een fijn zorgeloos leven zoals mijn vrienden en ik dat mogen leiden, we zijn allemaal tweede of derde of nog veel lagere zonen, dus zonder de last van een erfelijke opvolging. Overdag hebben we op vaste tijden lessen in van alles en nog wat, maar daarbuiten kunnen we doen waar we zin in hebben.

Maar de laatste tijd is er dus dat andere, dat met mijn ogen, want ook in de stad loop ik net als thuis steeds vaker zomaar ergens tegenop. Tot nu toe kon het me niet veel schelen, m’n ogen doen soms wat pijn en worden dan wazig maar dat ging altijd wel over als ik er wat in wreef of ze een tijdje dicht deed. Maar nu lukt me dat niet meer, het wordt erger en de laatste tijd heb ik het er daardoor steeds moeilijker mee. Ik maak me echt zorgen en langzamerhand voel ik me heel anders dan toen ik jonger was. Ik was altijd opgewekt en vrolijk, daarom noemde madre mij toen ik kleiner was altijd haar nagekomen zonnestraaltje, maar door wat er met mijn ogen aan de hand is ben ik erg onzeker aan het worden.

Steeds vaker pieker ik over wat er toch aan de hand is, en nu madre er over begint komen mijn zorgen daarover ineens volledig naar boven en krijg ik spontaan een huilbui. Ze trekt me troostend tegen haar aan en dan, als ik weer wat tot rust ben gekomen, vertel ik dat het erger wordt en dat ik bang ben dat ik steeds minder zal kunnen zien.
Ik zie dat ze schrikt, we hebben het er wel eens over gehad maar tot nu toe kwam ze niet in actie. Maar nu wél, binnen de kortste keren regelt madre per koerier een afspraak met een ‘professore di medicina’ van de universiteit van Firenze. Enkele dagen later al ben ik daarnaartoe onderweg en omdat mijn ogen niet meer betrouwbaar zijn moet ik van madre in een koets reizen, in plaats van wat ik veel liever zou doen op mijn eigen paard.

We komen tegen de avond aan en vroeger kon ik er altijd erg van genieten om in Firenze te zijn. De bedoeling is dat ik over een tijdje net als Giacomo hier ga studeren, maar het lijkt nu alsof mijn hele leven op losse schroeven is komen te staan en in een sombere bui bekijk ik de drukte op de Pontevecchio, terwijl de koets zich een weg baant naar ons huis aan het Piazza della Signoria.
Na een onrustige nacht word ik al vroeg bij de professore verwacht en omdat ik totaal niet gerust ben op de uitslag van zijn onderzoek loop ik zenuwachtig richting de medische faculteit, samen met de begeleider die de professore me toestuurde.

Amper twee uur later kan ik alweer vertrekken, met behoorlijk slecht nieuws, de professor heeft het allemaal in een brief beschreven. Wat ik ervan begrepen heb zetten mijn ogen af en toe uit doordat er dan teveel vocht in zit, waardoor er van binnen van alles beschadigd raakt. Ik moet minstens een half jaar mijn ogen rust geven door ze niet te gebruiken.
De terugreis duurt eindeloos lang en hoewel ze het probeert te verbergen zie ik bij thuiskomst dat madre enorm van streek raakt door het bericht. Maar als ik dan vraag hoe erg het is stelt ze me gerust en zegt ze dat alles goed komt…

Eenzame opsluiting

Maar het komt helemáal niet allemaal zomaar goed, want madre regelt voor mij een plaatsje in het verpleeghuis van het Benedictinessen-klooster, beneden in het dal, buiten de zuidelijke stadspoort van onze stad Perugia. De afspraak is dat ik daar minstens een half jaar verpleegd word. Iedere dag voor de zon opkomt zullen mijn ogen afgesloten worden met doeken met een speciale medicinale lotion en alleen tijdens de nacht mogen ze af.

Meteen al vind ik het verschrikkelijk, doordat ik helemaal niks zie ben ik noodgedwongen aangewezen op mijn kamer, en omdat die volgens mij nog kleiner is dan de cel van een non kan ik eigenlijk niks anders doen dan maar een beetje op bed hangen. De keren dat ik er toch af ga om me te wassen of naar het gemak te gaan stoot ik overal tegenaan, waardoor ik bang word om me te bewegen en steeds meer geïsoleerd raak. Mijn enige dagelijkse contact is met suora Immaculata die mijn ogen iedere morgen en iedere avond behandelt. Zij is een oudere non die misschien al wel alle ellende van de wereld heeft gezien en die mij het gevoel geeft dat ik maar een zeurderig rijkeluiszoontje ben.

Dat is misschien ook wel zo, maar ik kan er niks aan doen, mijn gevoelens overkomen me, de ene keer ben ik verdrietig en wanhopig, een volgende keer vooral heel boos en opstandig. Aan het einde van de eerste maand is er eigenlijk niet veel meer over van de vrolijke jongen die ik vroeger was, somber en terneergeslagen als ik nu ben. Ik voel me een menselijk wrak, vol zelfmedelijden, opgesloten tussen vier muren waar ik nooit voor gekozen heb, zonder ook maar een greintje aandacht van iemand die wat met mij van doen wil hebben. Van een rijk leven in een mooi huis en met vrienden waarmee ik de stad op stelten zette en achter de meisjes aanging ben ik een nietsziende nietsnut geworden. Hele dagen lig ik zo op mijn bed, liefst slapend en als ik wakker ben piekerend over hoe dit verder moet.

Dat is de situatie waarin ik me bevind als het nonnetje Imárenianigina in mijn leven komt. Zoals steeds word ik in de ochtend voordat de zon opkomt wakker gemaakt om mijn ogen te verbinden. Maar deze keer gebeurt dat niet door de harde stem en stevige knuisten van suora Immaculata maar door een zachte meisjesstem en door handen die behoedzaam mijn schouder beroeren: ‘Buongiorno signore, wordt u alstublieft wakker, ik wil u graag verzorgen.’ Als ik mijn ogen verbaasd open zie ik in het flauwe licht van een kaars de wazige contouren van een jonge non, die aan het hoofdeinde van mijn bed klaar staat, met op een schaal de windselen om mijn ogen te verbinden.

Het is mijn gewoonte om naakt te slapen en in een schrikreactie trek ik het linnen omhoog dat tot ver onder mijn navel is afgegleden. Het leidt tot een lief giecheltje van het nonnetje, dat me natuurlijk allang uitvoerig heeft staan bekijken. Ik schaam me, iets waar ik bij suora Immaculata nooit last van had, omdat die me meer als een ding en op zijn best als een onmondige patiënt behandelde. Maar nu met dit jonge in een habijt weggestopte meisje, jeetje, ik wist niet dat je zo vroeg al non kan zijn, als je het mij vraagt is ze hooguit zestien, nog jonger dan ik. Als ik zedig met het linnen om mijn middel wat meer rechtop ben gaan zitten stelt ze zich voor: ‘buongiorno Signore Francesco, ik ben novizio Imárenianigina, maar alle zusters hier noemen me novizio Imáren, om niet over hun tong te struikelen,’ waarna ze weer dat leuke giecheltje laat horen.

X. Zara

Wat vond je van dit verhaal?

Aantal stemmen: . Gemiddeld cijfer:

Nog geen cijfer, ben jij de eerste ?

Geschreven door Zara

Hi, fijn dat je mijn verhalen leest, ik hoop dat je ze leuk vindt.
En jouw reactie is altijd welkom!
Liefs. Zara

Dit verhaal is 6045 keer gelezen.
Reageren? Leuk! Houd het aub on topic en netjes, dankjewel!

1 gedachte over “In het land der zienden… (1/3)”

Plaats een reactie