In het land der zienden… (2/3)

VERWARMEND

Ik weet niet hoe dit jonge nonnetje dat doet maar voor het eerst voelt het weer alsof de zon schijnt, alsof ze niet alleen een kaars meebracht om zich bij het verbinden van mijn ogen bij te lichten maar ook de warmte van de zon in deze koude cel bracht. Het lijkt of deze kleine kale ruimte bijna direct iets meer een thuis wordt, en dat alleen maar omdat dit meisje me behandelt alsof ik een mens ben en niet een lastig ding. Ik beantwoord haar begroeting met: ‘buongiorno novizio Imáren, ik ben Signore Francesco Baglioni maar iedereen noemt mij Francesco.’ Weer dat giecheltje: ‘dan mag jij mij Imáren noemen, maar alleen als er geen andere suore bij zijn.’ En zo hebben we dus direct samen al een soort geheimpje.

Dan: ‘ik wist al dat jij Francesco bent, hoor, ik zag je wel eens in de verte. Ik ben een zusje van Pietro.’ Er begint iets te dagen en met verbazing kijk ik haar aan, Pietro is de beste vriend van mijn oudste broer Giacomo en hij vertelde het wel eens, achteloos bijna, dat hij thuis de enige jongen is en dat er verder boven en onder hem een eindeloze rits zusjes is geboren. Om het familiekapitaal niet op te laten gaan aan bruidsschatten worden ze op éen na op hun veertiende allemaal naar het klooster gestuurd. Heel veel families in Italië doen dat zo, dat mes snijdt aan twee kanten want zo blijven de kloosters goed vol en wordt het familiekapitaal gespaard.

Ik heb er nooit ook maar één seconde bij stil gestaan wat dat betekent voor al die meisjes en het is alsof dit als een bliksemschicht bij me inslaat. Nu ik hier net als zij opgesloten zit kan ik bijna niet begrijpen dat je dit die meisjes aan doet, en dat nog wel voor hun hele leven, terwijl het voor mij maar een half jaar is. Imarén ziet dat haar situatie tot me doordringt en vertelt dan met zachte stem dat ze hier inmiddels al bijna twee jaar is, nog maar een paar jaar voordat ze gewijd wordt tot non. Eigenlijk schaam ik me nu nog meer dan toen ze me net bijna bloot zag, dat wij jongens alleen maar denken aan onze lol en nooit stil staan bij het lot van onze zusjes, die dus als het er te veel zijn in kloosters worden weggestopt.

Maar gelukkig pakt Imarén nu de koe bij de horens en zegt: ‘Alora Francesco, aan de slag, ik moet je gaan verbinden. Moet je nog naar het gemak?’ Ik knik ja, verbaasd dat ze dit zo begripvol vraagt, dit is namelijk de enige keer per dag dat ik een beetje kan zien waar ik loop. Dan zegt ze: ‘ga dan maar gauw, en let goed op wat je onderweg tegen komt, zodat je straks met die windselen om de weg ook nog weet.’ Opnieuw kijk ik haar met open mond aan, suora Immaculata wees me daar nog nooit op en zelf had ik ook niet het benul om me beter te gaan voorbereiden op niks kunnen zien.

En weer is daar dat giecheltje: ‘doe je wel eerst een broek aan? Ik kan er denk ik wel tegen maar sommige van de nonnen hier zijn al oud en zitten niet te wachten op een hartverlamming.’ Ik voel hoe het bloed opnieuw naar mijn hoofd schiet, dit keer niet van schaamte maar meer van opwinding. Tegelijk besef ik dat ik al een tijdje niet meer heb gedacht aan mijn toestand, dankzij dit leuke nonnetje.

Het kloosterleven

Tijdens het verbinden van mijn ogen vertelt Imáren dat suora Immaculata gisteravond plotseling erg ziek werd en nu met hoge koorts in bed ligt. Moeder overste had de oude non expres aan mij toegewezen omdat ze erg vakkundig is. Nu ze echter is uitgevallen en iedere ervaren non druk bezet is, bleef er niks anders over dan Imáren aan mij toe te wijzen, want ogen verbinden is tenslotte niet het aller-moeilijkste wat er is. Buon Dio, alsjeblieft goede god, wees mij genadig en zorg alsjeblieft dat suora Immaculata nog een tijdje ziek blijft, niet heel erg maar wel nét genoeg om niet weer aan mijn bed te kunnen komen.

Imáren vertelt me terwijl ze me verbindt verder over het kloosterleven, hoe de nonnen hier hun leven leiden en wat hun taken zijn. En ook dat de nonnen tussen dat alles door zeven keer per etmaal bij elkaar komen om te zingen en te bidden, en dat de novicen daaraan deel moeten nemen behalve bij de metten om drie uur in de nacht, dan mogen ze doorslapen. Ook legt ze me de plattegrond van het klooster uit. Het zijn vier vleugels zijn die samen een carré vormen, met in het midden de ‘Binnenhof’, met grote bomen tegen de hitte en daaromheen de overdekte wandel-gaanderijen.

Alleen de nonnen mogen in de Binnenhof komen en om hen de afzondering te geven die vereist is heeft de verpleegafdeling, die een van de vier vleugels is, aan de zijde van de Binnenhof geen ramen. Voor de patiënten is er de ‘Buitenhof’, waarin ook de kloosterboerderij, de boomgaard en de moestuin te vinden zijn en die verder volledig is omgeven door hoge kloostermuren. Als er zich, wat zelden voorkomt, bezoek voor de patiënten aandient wordt dat door een speciaal daarvoor aangelegde en volledig afgeschermde oprijlaan geleid, om ook dan de nonnen te vrijwaren van de buitenwereld.

Terwijl Imáren inmiddels mijn ogen heeft behandeld met de lotion en met de windselen weer helemaal van het licht afschermt zit ik de mijmeren over wat dit allemaal voor haar moet betekenen. Inmiddels kan ik me een béetje voorstellen hoe het is om zo te leven, het is toch niet te geloven dat al die adellijke meisjes gewoon maar worden gedwongen om hierin mee te gaan en de rest van hun leven opgesloten worden. Imáren vertelt dat er zelfs nog tantes van haar hier wonen en voor het eerst voel ik geen medelijden meer met mezelf maar des te meer met al die meisjes die dit allemaal al zo jong overkomt.

Voor ik besef wat ik doe leg ik mijn handen op de hare, die net op dat moment behoedzaam en zoveel zachter dan suara Immaculata deed een laatste knoop in de windselen aanbrengen. Heel even laat ze haar handen onder de mijne liggen, dan trekt ze ze terug, terwijl ze ineens heel verlegen fluistert dat ze straks terugkomt om te kijken hoe het met me gaat. En weg is ze, me in verwarring achterlatend terwijl ik luister naar het steeds zachter wordende geruis van haar habijt.

Zoals gewoonlijk weet ik niks anders te doen dan op bed te gaan liggen, in afwachting van weer een eindeloos lange saaie dag. Ik mijmer door over het leven dat Imáren hier moet leiden, en of het nou het besef is dat zij toch wel heel dapper moet zijn, of dat ik me ineens realiseer dat ik inmiddels maar een zielig ventje ben geworden, ik weet het niet wat het precies is maar als een bliksemschicht dringt het besef binnen dat ik in actie moet komen. Ik kom omhoog en zwaai mijn benen buiten het bed, om meteen mijn voeten hard tegen de hoge kruk te stoten waar zojuist Imáren nog op zat. Mijn eerste reactie is weer ontmoedigd terug op bed te vallen maar gelukkig houdt mijn besef stand dat ik door moet zetten en voorzichtig ga ik staan.

Het eerste begin

Met mijn handen voor me uit ga ik op weg naar de deur en even later loop ik tastend en zoekend over de gang die ik een uur eerder nog afliep richting het gemak. Zoals Imáren me zei te doen heb ik zo goed mogelijk onthouden waar er obstakels zoals kasten of banken staan en het werkt, ik stoot me slechts enkele keren voor ik bij het gemak ben aangekomen. Ik hoef nog niet echt, toch ga ik eerst maar eens rustig zittend een plasje doen en ondertussen kom ik tot het besluit om de eetzaal te gaan zoeken. Tot nu kreeg ik driemaal daags te eten in mijn cel, maar ik wil mensen zien, of ehm, nou ja, om me heen hebben en nadat ik mijn broek heb opgetrokken en zorgvuldig heb gecheckt dat mijn opperkleding weer goed zit ga ik tastend en zoekend op pad.

Tot mijn verrassing blijkt dit niet heel moeilijk te zijn want de geur van vers brood en het geluid van stemmen leiden me in de goede richting. Aan de geluiden te horen die nog ver weg klinken gaat het om een lange gang en het voelt wél eng om die zo maar op goed geluk in te lopen. Daarom besluit ik om met mijn hand permanent in contact met de muur de gang af te gaan lopen. Uiteindelijk, na toch wel behoorlijk wat hindernissen van kasten ed. kom ik bij de ingang van de eetzaal aan. Terwijl ik door de openstaande deur schuifel, realiseer ik me dat het nu wel echt moeilijk gaat worden want er zijn veel geluiden en ik heb geen idee hoe ik bij een tafel moet komen. Net op dat moment wordt mijn rechterhand vastgepakt en klinkt het zachtjes: ‘Ciao Francesco.’

Imáren! Ik kan me niet herinneren ooit zo blij te zijn geweest.
De dagen en weken daarna helpt Imáren me mijn weg te vinden zonder dat ik iets kan zien. In het begin gaat het vooral om de obstakels te leren kennen en als dat allemaal tot iets meer zelfvertrouwen leidt leert Imáren me, behalve met mijn handen te tasten, mijn oren en het gevoel van mijn huid te gebruiken. Zo leer ik luchtstromen herkennen, zoals hoe de wind verandert als die om de hoek van het gebouw komt zetten. Ik leer dankzij het ruisen van bladeren te bepalen waar struiken of bomen staan, of hoe mensen in mijn nabijheid de weg wijzen als ik hoor hoe ze voor me lopen, van me af bewegen of juist dichterbij komen.

Het fijnste zijn de avonden, als het donker is geworden en Imáren de windselen weghaalt. Ik heb niet de indruk dat de lotion erg helpt en eerlijk gezegd had ik dat ook niet verwacht, langzaam maar wel heel zeker worden mijn ogen echt slechter. Daarom gebruiken we samen de tijd dat ik nog redelijk kan zien om in het donker dezelfde routes te lopen die ik overdag al liep met verbonden ogen en op de een of andere manier helpt dat me ontzettend, om te leren vertrouwen op mijn gevoel, mijn gehoor en mijn tastzin. Wat ik kan zien blijkt meestal heel goed te kloppen met wat ik op mijn nieuwe manier waarnam en na enkele maanden beweeg ik me met bijna evenveel zelfvertrouwen als vroeger door het leven.

Kloostergeheimen

Het meest bijzondere nog is dat doordat ik niets zie andere gewaarwordingen extra scherp worden. De aanrakingen van Imáren komen steeds als schokjes binnen, als kleding die bij droog weer statisch is en vonkjes geeft. Maar ook andere nieuwe ervaringen zijn heel bijzonder. Zo leerde Imáren mij om de koeien in de kloosterboerderij te melken, het is een van de andere taken die zij naast het verplegen van mij heeft. Ik heb intens genoten van hoe zij mij met haar handen om de mijne leerde om de uiers van de koe op de goeie manier te knijpen, zodat de geurige melk in straaltjes in de emmer spuit. Ook deed ze me voor hoe ik ondertussen contact met het dier moet maken, met mijn hoofd tegen haar buik, waardoor ik haar warmte en het gerommel van haar ingewanden leerde kennen. Of hoe Imáren me leerde koeienpoep te ruimen, daarbij afgaande op de geur, die ik vroeger zou hebben afgedaan als stank en die ik nu bijna kruidig vind ruiken.

Ook laat ze me wat geheimen van het klooster zien. Het meest bijzondere daarvan is wel de geheime gang die ze nog niet zo lang geleden ontdekte. De koeienstal staat tegen de rotswand van de berg waarop Perugia is gebouwd en bij toeval ontdekte ze, toen op een dag de hooiberg heel laag was geworden, dat de bovenzijde van een deur tevoorschijn kwam. Samen scheppen we het hooi weg dat de deur verbergt waarna we een stukje de gang inlopen, die echter al snel overgaat in een steile trap. Imáren wil dat we daar stoppen maar ik ga verder, ik vermoed namelijk dat dit in de onderaardse gangen van onze stad gaat eindigen, ik wil dat zien.

En precies zo is het. Onderweg zijn er tot tweemaal toe aftakkingen maar door op het gevoel van de lichte luchtstroom op mijn huid af te gaan, kom ik uiteindelijk in de gewelven uit waarvan ik weet dat die ook onder ons paleis doorlopen. Ooit zijn mijn vrienden en ik er vanuit onze wijnkelders wel eens in gelopen maar omdat het allemaal pikdonker en vol schuifelende dieren met lichtgevende ogen was, hebben we ons maar snel weer uit de voeten gemaakt. Ik besef dat ik nu heel dicht bij thuis ben en genietend blijf ik even staan, alles in me opnemend. Ook denk ik terug aan de route die ik ging, om me die goed te blijven herinneren, je weet maar nooit. Weer terug in de koeienstal blijkt Imáren daar nog steeds op me te wachten en heel kort knuffel ik haar, als dank dat ik even in de stad kon zijn. Al was het dan maar in de pikdonkere gewelven, het voelde echt alsof ze me met deze geheime gang een stukje van mijn oude leven teruggaf.

Imáren en Francesco

De aantrekkingskracht tussen ons wordt steeds groter en zo vaak als mogelijk zoeken we elkaar op. Op een dag merk ik echter dat nadat Imáren van streek is, als ze me ‘s-morgens wekt om mijn ogen te verzorgen. Gisteravond moest ze bij Moeder-overste komen en die gaf haar te verstaan dat de kloostergemeenschap over haar is gaan praten en dat ze buiten de pure verpleegmomenten om niet meer bij mij mag komen. Of het nou daardoor komt, geen idee, maar vanaf dat moment krijg ik dat lieve nonnetje geen moment meer uit mijn gedachten. Hoe minder ik haar zie, hoe meer ze in me kruipt en het gevolg is dat ik haar ontzettend begin te missen.

Al enkele weken heb ik alleen nog maar contact met Imáren als ze me verzorgt, tot op een nacht ik wakker word van een beweging in mijn cel. Ik weet direct dat het drie uur of net iets daarna is want in de verte hoor ik het gezang van de nonnen tijdens de Metten. Imáren vertelde me al eens dat novicen daar niet aan deel mogen nemen, omdat ze nog jong en in de groei zijn en hun nachtrust nodig hebben. Tegelijk met het moment dat ik als in een waas zie dat het Imáren is die me wakker maakte, hoor ik hoe haar nachtkleed van haar afglijdt, waarna zij mijn deken open slaat en naast mij in bed komt liggen, net als ik bloot. En dan, tegen me aan kruipend, rillend, trillend, zachtjes fluisterend: ‘Francesco, vergeef mij, al vanaf dat je hier bent wil ik me beheersen, maar het lukt me niet meer. Ik kan niet verder leven als ik niet éen keer met jou samen ben geweest…’

X. Zara

Wat vond je van dit verhaal?

Aantal stemmen: . Gemiddeld cijfer:

Nog geen cijfer, ben jij de eerste ?

Geschreven door Zara

Hi, fijn dat je mijn verhalen leest, ik hoop dat je ze leuk vindt.
En jouw reactie is altijd welkom!
Liefs. Zara

Dit verhaal is 5017 keer gelezen.
Reageren? Leuk! Houd het aub on topic en netjes, dankjewel!

1 gedachte over “In het land der zienden… (2/3)”

Plaats een reactie