(c) 2022, 2023, door P.D. Vile
Ik heb dit verhaal in 2022 geschreven, onder de titel “Mutual protection”, voor een Engelse website die intussen helaas niet meer bestaat. Dat was voor een schrijfwedstrijd, met verplicht thema: “apocalyptisch of post apocalyptisch”. Kort daarna heb ik dit verhaal in het Nederlands vertaald. En in 2023 heb ik die vertaling herschreven en aangepast aan de regels voor websites zoals Gertibaldi.
Dit is geen typisch seksverhaal. Natuurlijk komt er seks in voor. Maar dat is niet de hoofdmoot. Dit is vooral een science fiction verhaal, in een post apocalyptische wereld.
Veel leesplezier! En laat me vooral ook weten wat je ervan vindt, door een reactie achter te laten, of door me te mailen.
Hoofdstuk 1: Alarm
“Oh nee! Waarom nu?”
De luide piep en het knipperende rode licht waren duidelijke signalen. Er was een alarm. Een dringend alarm.
Als Melvin ook maar iets had geleerd in zijn vijf jaar ervaring in de noodgevallen wachtdienst, dan was het dat een dringend alarm nooit goed nieuws was.
Melvin haatte maar één ding meer dan een dringend alarm. En dat was een dringend alarm nét een half uur voor het einde van zijn dienst.
Tien minuten. Tien extra minuten rust, meer was er niet nodig geweest. Als het alarm tien minuten later was geweest, dan had hij het vijf minuten kunnen negeren, zogenaamd door een plaspauze, en dan had zijn vervanger het mogen oplossen. Nu kon hij er niet onderuit om er zelf op uit te gaan.
Melvin raakte het scherm aan om het jankende geluid van het alarm uit te zetten en de details op het scherm te krijgen. Een zonnepaneel had een storing gerapporteerd.
Natuurlijk was het een zonnepaneel. Het was altijd een zonnepaneel. Die klote zonnepanelen konden ook nooit gewoon blijven werken zonder voortdurende aandacht. Melvin wist nu al wat hij zou aantreffen. Slordig werk van de reguliere onderhoudsdienst. Iedereen in onderhoud zou verplicht een week per maand wachtdienst moeten draaien. Dan zouden ze eindelijk snappen waarom ze hun werk beter moeten doen.
Melvin belde even snel zijn huiscomputer.
“Zeg het eens, Melvin?” vroeg de vriendelijke computerstem.
“Ik kom vandaag laat thuis. Wacht met koken en met voorverwarmen van de kamer. Ik bel als ik meer weet.”
“Begrepen!” antwoordde de stem.
Melvin wist dat zijn huis nu in energiespaarstand zou schakelen. Hij tikte nog even snel “Mee bezig” op het toetsenbord en liet het alarm en zijn notitie op het scherm staan, zodat zijn vervanger wist waar hij was.
Hij zuchtte. Tijd voor het meest gehate deel van zijn baan. Maar ook het deel dat de enige reden was dat hij zo geweldig betaald kreeg.
Tijd om naar Buiten te gaan.
Hoofdstuk 2: Buiten
Melvin betrad de exit zone. Hij kleedde zich uit en legde zijn kleren, netjes opgevouwen, in zijn kastje. Uitkleden was niet echt vereist, maar zeker wel aangeraden. De chemicaliën in de ontsmettingsdouche waren al vreselijk slecht voor het lijf. Kleren overleefden het niet. Dus nam niemand ze mee naar Buiten. Waarom zouden ze?
Nadat Melvin zijn beschermende pak had aangedaan, nam hij rustig de tijd om goed te controleren dat alles was afgedicht. Hij sloot de helm en verlaagde even de druk in het pak om zeker te zijn dat er geen lekken waren. Daarna stapte hij in de sluis en wachtte, terwijl de schone lucht werd afgepompt. Een sissend geluid gaf aan dat Buitenlucht naar binnen stroomde, en toen ging de deur open.
Melvin bleef eventjes staan om zijn ogen te laten wennen aan het scherpe zonlicht. Hij was in een afgesloten zone, maar het was haar niet overdekt. Al wist Melvin dat zijn pak hem beschermde tegen alle straling, hij voelde zich toch altijd ongemakkelijk daar, in de wetenschap dat hij was omringd door Buitenlucht, en direct blootgesteld aan zonlicht. Hij liep snel in de richting van het kleine parkeerterrein en stapte in een van de beschikbare Kruipers.
Zodra de deur van de cabine dicht was, voelde hij zich iets veiliger. Onzin, uiteraard. De lucht in het voertuig was net zo giftig als de lucht erbuiten. Maar in elk geval brandde de zon niet meer rechtstreeks op Melvin. Hij wist dat zijn angst niet reëel was. Hij wist dat de zon waarschijnlijk het minst gevaarlijke was dat hij Buiten tegenkwam. Maar hij had lange tijd geleden al besloten zich niet te verzetten tegen zijn irrationele gevoelens.
Naar Buiten gaan was extreem gevaarlijk. Niemand met ook maar een greintje verstand zou naar Buiten gaan als ze dat konden vermijden. Buiten was voor de meeste mensen verboden. Niemand nam degenen die voor hun werk naar Buiten moesten iets kwalijk als ze af en toe raar deden of dachten. Hoe zouden ze anders met die druk om moeten gaan?
Tijd voor de laatste controles. De accu gaf 100% lading aan. Het kanon van het voertuig was geladen, met genoeg reserve munitie om zich door minstens vijf aanvallen van mutanten heen te kunnen schieten, mocht dat nodig zijn. Twee geweren en een semi-automatisch handpistool in het wapenrek, allen met ruim voldoende kogels, maakten de uitrusting compleet. Hij was klaar voor vertrek.
Op het moment dat Melvin de motor startte, opende de buitenpoort van het parkeerterrein. Melvin reed het voertuig snel naar buiten, zodat de poort direct weer kon sluiten. De regel dat de poort zo kort mogelijk open moest blijven was er echt ingeramd. Nog steeds probeerden mutanten af en toe een weg naar Binnen te vinden. Hoe korter de poort open stond, hoe lager het risico.
Melvin keek om zich heen. Afgezien van de beschermende muren rondom Basis, direct achter hem, zag hij niets anders dan een kale woestenij. Het was moeilijk te geloven dat, slechts enkele tientallen jaren geleden, dit zo’n ander landschap was geweest. Melvin had foto’s gezien van North Carolina van vóór de Ramp, en die leken totaal niet op het landschap van nu.
“Het is wat het is,” zei hij tegen zichzelf, de mantra die steeds werd herhaald als mensen het over de Oude Tijd hadden. Die tijd was voorbij. Hij leefde nu en hier. En nu en hier had hij een opdracht: een zonnepaneel repareren. Hij kon maar beter vertrekken.
Hoofdstuk 3: Ongeluk
Melvin tikte op het scherm, om de computer te activeren. Een kaart van de omgeving verscheen, en Melvin drukte zijn vinger op de plaats van het defecte zonnepaneel om de koers in te stellen. Het bekende zoemende geluid van de motor vertelde hem dat energie naar de circuits stroomde om het voertuig aan te drijven. Het begon te rijden, langzaam versnellend, totdat het zijn maximale snelheid van 80 kilometer per uur had bereikt. Melvin ging op het bankje zitten. Hij wist dat ze zeker drie uur onderweg zouden zijn. Hij sloot zijn ogen en probeerde in slaap te vallen.
Een hard schurend geluid rukte hem uit zijn slaap. Door een plotselinge stoot van de Kruiper, gevolgd door een scherpe val, werd hij van de bank gegooid. Op het moment dat zijn lijf met kracht tegen het bedieningspaneel van het kanon werd geslingerd, hoorde hij een scheurend geluid, terwijl hij tegelijk een scherpe pijn in zijn borst voelde. Even leek hij in de lucht te zweven.
In een kort moment, dat een eeuwigheid leek te duren, kon hij door het kleine kijkglas naar buiten kijken. Hij zag dat het voertuig, zogenaamd volkomen veilig, bezig was in een diepe kloof te storten. Een fractie van een seconde later merkte hij dat de stof van zijn pak gescheurd was. De grote snee in zijn rechterschouder, waar bloed uit druppelde, was niet zijn grootste zorg. De rechtermouw van zijn pak was opengescheurd, en Melvin realiseerde zich zijn arm – nee, de hele binnenkant van het pak! – nu was blootgesteld aan de vergiftigde atmosfeer van het dorre Buiten.
En toen, nog in diezelfde fractie van een seconde, realiseerde Melvin zich dat hij op het punt stond om te pletter te vallen op de rotsen onder hem. Gezien de omstandigheden niet eens zo erg. Als de dood dan toch zijn lot was, dan zou een snelle splet op meedogenloze rots waarschijnlijk een veel betere manier zijn om te sterven, dan het langzame en pijnlijke proces dat de straling en vervuiling zou veroorzaken.
“Jammer,” dacht hij, “dat ik nu nooit zal weten wie dit jaar de Ketelbal cup wint.”
En toen besefte hij dat dit voor iemand die op het punt stond te sterven een vreselijke laatste gedachte was. Waarom zag hij niet zijn leven voorbij trekken, zoals in boeken staat? Hij zou nu moeten denken aan zijn vrienden. Niet aan Ketelb…
Een luid krijsend geluid van uit elkaar scheurend metaal op de rotsen. Scheuten van intense pijn in alle delen van zijn lichaam.
…
…
…
En toen … gelukzalig … niets.
Hoofdstuk 4: Levend
Het eerste dat Melvin voelde, toen er langzaam weer bewustzijn in zijn hoofd kwam, was een doffe pijn, overal in zijn lijf. Alsof hij de vorige dag tien wedstrijden gebokst had, en allemaal verloren. En daarna bemerkte hij een intense dorst, alsof hij al een dag niet meer gedronken had, of zelfs langer.
Hij wilde zijn ogen openen, maar zijn oogleden werkten niet mee. Hij wilde bewegen, maar zijn spieren weigerden dienst. Hij wilde spreken, wilde de huiscomputer vragen wat er gebeurd was, maar zijn keel produceerde alleen maar een rauw geluid,
Hij voelde iets koels op zijn lippen. Water. Nu pas realiseerde hij zich dat zijn uitgedroogde lippen aan elkaar vast geplakt zaten. Door het vocht lieten ze los, en hij kon zijn mond een stukje openen. Er stroomde meer verkoelend water in zijn mond.
Hij hoorde een stem. Een vrouwenstem.
“Slaap meer, vreemdeling.”
Melvin ontspande, en viel weer in slaap.
Toen Melvin opnieuw wakker werd, voelde hij zich verfrist. De meeste pijn was weg, en het restje pijn kon hij makkelijker negeren dan zijn honger.
Hij probeerde zich te herinneren wat er gebeurd was. Een droom. Een droom van een vrouw die hem water gaf en zei dat hij moest slapen. En daarvoor … wat was er gebeurd? Hij herinnerde zich dat hij naar Buiten ging om een zonnepaneel te repareren. Hij herinnerde zich … en toen opeens herinnerde hij zich het ongeluk.
Hij zou dood moeten zijn. Hij was toch te pletter gevallen op de rotsen? Dat alleen al had hem om moeten brengen. En zo niet, dan zouden de vervuiling en de straling dat wel gedaan hebben. Waarom was hij nog in leven? Was er een reddingsteam uitgestuurd? En hadden ze hem op tijd gevonden?
Maar hoe dan?
De volgende verrassing kwam toen hij zijn ogen opende. Hij lag niet in een ziekenhuisbed, en was ook niet thuis. Hij was in een rotsige grot, verlicht door een onregelmatig flakkerend roodachtig licht.
Hij draaide zijn hoofd naar links, waar het licht vandaan leek te komen, en hij zag dat de bron van het licht een ouderwets kampvuur was. En direct achter het kampvuur zag hij … een vrouw.
Een jonge vrouw.
Een blote jonge vrouw.